Salómé - verkorte vrouwelijke vorm van een Hebreeuwschen eigennaam, die op -salom uitgaat, als bijv. Absalom. Het beteekent vrede, en staat in verwijderd verband met Salomo. Vooreerst heette zoo een Makkabeesche, S. Alexandra, de vrouw van Alexander Jannaeus, die hem opvolgde (76-67).
Vervolgens daarnaar genoemd eenige vrouwen uit het huis van Herodes, nl. een zuster van Herodes den Groote en de om haar dans, die Johannes den Dooper zijn hoofd kostte, beruchte dochter van Herodias. Haar naam hooren wij niet in het N. T. De litteratuur en het tooneel heeft zich van haar meester gemaakt. (Vgl. Mt. 14 : 6, Mk. 6 : 22). Als Mk. haar meisje noemt, denke men niet aan een jeugdigen leeftijd. Zij was eerst met Philippus (overl. 34 na C.), den zoon van Herodes I, vervolgens met Aristobulus van Chalcis a. d. Libanon gehuwd. — Eindelijk draagt dien naam de vrouw van Zebedaeus, de moeder van Jakobus en Johannes, als we Mk. 15 : 40,16 : 1, met Mt. 27 : 56 mogen combineeren. Joh. 19 : 25 leidt tot het vermoeden, dat zij een zuster van Maria, dus een tante van Jezus, was. Zij diende hem met haar goederen, maar dorst met haar zonen ook onbescheiden om een wederdienst vragen; Mt. 30 : 20 v.