Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Ruischvoren of rietvoren

betekenis & definitie

Ruischvoren of rietvoren - Scardinius erythrophthalmus, visch uit de familie der Karperachtigen (Cypriniden). Lichaam tamelijk gedrongen, hooger dan van den blankvoren, kop stomp met kleinen, steil naar boven gerichten bek, buik tusschen borst- en anaalvin kantig (in tegenstelling met de blankvoren!); oogen met goudgelen iris, waarop vaak een rood vlekje zichtbaar is ; vinnen bloedrood, vooral de buik- en anaalvin ; de borst- en staartvin vaak zwart aangeloopen. De kleur van den rug is donker olijfgroen, de zijden zijn zilvergrijs met koperkleurigen weerschijn.

Plant zich voort in April en Mei; de rijpe kuit der wijfjes heeft een bleekgroene kleur. De ruischvoren bereikt een lengte van 30 tot 40 c.M. en is een onzer gewone zoetwatervisschen, ofschoon lang zoo talrijk niet als de blankvoren, met wien hij overigens samen vaak wordt aangetroffen en gevangen. Voor de visscherij heeft hij veel minder beteekenis dan de blankvoren; het vleesch is bij ons weinig in trek.

< >