Roggen - Maleisch ikan pari, Rajidae, behooren met de haaien tot de Dwarsbekken. Het lichaam is breed en kort, min of meer schijfvormig, wat door zijdelingsche uitbreiding der borstvinnen versterkt kan worden ; verder sterk afgeplat. Bij de meesten eindigt het lichaam in een langen, dunnen staart. De oogen staan aan de bovenzijde van den kop ; achter deze links en rechts een opening, het spuitgat, dat anderzijds in den voordarm opent.
Aan de onderzijde ligt de dwars geplaatste mond ; vóór dezen de neusgaten en achter den mond de 5 kieuwspleten beiderzijds. De huid is glad of van huidbeenderen voorzien. Het geraamte is geheel van kraakbeen. Tusschen haaien en roggen bestaan echter, wat de gedaante betreft, overgangen. De r. zijn grondvisschen ; de bovenzijde heeft ongeveer dezelfde kleur als de bodem, waarop het dier leeft ; de onderzijde is wit. Voeden zich met visschen, schaaldieren, weekdieren, enz. In ons land komt o. a. voor de Stekelrog ; verder zie bij SIDDERROG en ZAAGVISSCHEN.