Rogge (secale cereale) - is als cultuurgewas veel jonger dan de tarwe. De oude Indiërs en Egyptenaren hebben haar niet gekend ; in den Bijbel wordt ze niet genoemd. Men meent, dat ze ongeveer sedert het begin onzer jaartelling door de Romeinen werd verbouwd. Omtrent den wilden stamvorm is niets met zekerheid bekend.
De geteelde rogge telt betrekkelijk weinig rassen. Tot het blijven bestaan van zuivere kenmerken is de kruisbestuiving allerminst bevorderlijk. Niettemin kent men winter- en zomerrogge. De laatste wordt wegens haar in den regel geringe opbrengst zelden meer verbouwd. Nog wordt door sommigen nog als een afzonderlijke vorm beschouwd de St. Jansrogge, die bij vroeg zaaien in Juli of Augustus op vruchtbaren grond zóó sterk uitstoelt, dat zij in den herfst voor groenvoeder gemaaid kan worden, om in ’t volgende voorjaar als gewone winterrogge verder te groeien. — De verschillende lokale rassen als Zeeuwsche, Probsteier, Schlaustädter, Pirnaer, Champagner, Schlaraffen, Buhlendorfer, Sternrogge, enz. zijn bijna geheel verdrongen door de Petkuser rogge, een kweekproduct van Von Lochow te Petkus. Dit ras munt uit door stevig stroo van gemiddelde lengte, volle, gedrongen, bijzonder vierkante aren met volle, niet te lange, donkergrauwe korrels. R. is zeer sterk tegen koude winters ; bij ons vriest zij nimmer dood; in Zweden en Noorwegen gaat ze tot 70° N.B. Naar ’t Zuiden worden de zomers spoedig te warm; het klimaat van Italië is reeds ongeschikt.
Midden- en Noord-Europa vormt haar voornaamste gebied. — R. groeit het beste op losse, niet te zware gronden, die voldoende droog en vruchtbaar zijn. Door haar betrekkelijk diepe beworteling en haar gering vochtverbruik is r. op onze zandgronden het voornaamste graangewas. Zware kleigronden en natte veengronden zijn voor haar teelt ongeschikt. Bij ons wordt zij dan ook het meest in de Oostelijke en Zuidelijke provincies verbouwd. Volgens het Landbouwverslag was in 1914 de beteelde oppervlakte 227.674 H.A. of 25,79 % van al het bouwland. De totale opbrengst bedroeg bijna 4.75 millioen H.L. of gemiddeld 20.9 H.L. per H.A. Overigens loopt de opbrengst zeer uiteen. Voor gewone zandgronden van 15—30 H.L. graan en 3—4000 K.G. stroo, voor de betere zand-, veen- en zavelgronden van 25—45 H.L. graan en 4—6000 K.G. stroo. Het Hectolitergewicht is 68—74 K.G. Rogge kan worden verbouwd na allerlei voorvruchten.
Zelfs wordt herhaaldelijk verscheidene jaren rogge na rogge gezaaid. Rogge houdt van een diep lossen bodem, welke echter vóór het zaaien voldoende bezakt moet zijn. R. wordt meestal met stalmest gemest, tegenwoordig dikwijls met kunstmeststoffen aangevuld. De zaaitijd van winterrogge is tusschen half September en half October. Door de betere bemesting en bewerking van den grond wordt in vele zandstreken tegenwoordig later gezaaid dan vroeger. Hoe schraler de akker, hoe vroeger gezaaid moet worden. In de veenkoloniën wordt dikwijls nog in November en December gezaaid. De hoeveelheid zaaizaad loopt sterk uiteen ; op de betere gronden 1.5—2 H.L., op de schrale 2—4 H.L. per H.A. R. wordt meestal breedwerpig gezaaid, zelfs in streken waar rijenteelt voor de andere granen gewoonte is.
Hoewel r. zeer goed tegen koude bestand is, kan zij toch wel uitwinteren door te natte ligging van den akker, het stikken onder een sneeuwbedekking, het opvriezen op veengrond of het blootstuiven der wortels bij winderig, vriezend weder in het voorjaar. Op tijd gezaaide r. beëindigt haar uitstoeling reeds in den herfst; in het voorjaar schiet zij vlug in de hoogte, zoodat een verdere verpleging van het gewas onmogelijk wordt. De korrelopbrengst is sterk afhankelijk van het weder in den bloeitijd. Aanhoudende regen en nachtvorsten in dien tijd kunnen groote schade teweeg brengen, doordat het stuiven wordt belet of de vruchtbeginselen doodvriezen. — Ook het legeren vóór het bloeien is om dezelfde reden gevaarlijker bij r. dan bij andere granen. R. is het broodkoren van Noord-Europa.
Zwart roggebrood en stoet of mik zijn op ’t platteland nog altijd meer gebruikelijk dan tarwebrood. Veel roggemeel wordt gebruikt voor ’t bakken van koek, terwijl in vele zandstreken de r. ook als veevoeder dient. Verder is rogge een uitstekende grondstof voor de spiritusbereiding met de spoeling als bijproduct voor de veevoeding. Het stroo dient voor strooisel, veevoeder, cartonfabrikatie, dakbedekking, dokken, stroohulzen, enz.