Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Richepin

betekenis & definitie

Richepin - (Jean), Fransch dichter, tooneelschrijver, auteur van werk van allerlei aard ; geboren te Médéah in Algerië (1849). Hij bezoekt de Ecole normale supérieure, maar wordt geen leeraar ; hij wordt een zwerver, kaaiwerker of vagebond, die beweert af te stammen van Nomaden uit Toeran, hij noemt zich „le roi des Gueux”. Deze aartsbedelaar is van huis uit dichter : La Chanson des Gueux (1876), die hem een maand gevangenisstraf bezorgt om zijn realisme ; les Caresses (1877) ; les Blasphèmes (1889) ; la Mer (1886) ; Mes Paradis (1894) ; la Bombarde (1899) ; les Glas (1922), alles van een beeldrijke taal, een hevig lyrisme vol uitgelatenheid, al wordt de toon ook rustiger in les Glas, waarin hij de onderwerping aan ’t noodlot bezingt, al is de dood ook een middel om des te krachtiger te willen leven. — Naast zijn lyrisch werk een reeks tooneelstukken, waarvan le Chemineau (1897) het grootste succes is geweest ; o. a. La Glu (1883) ; La Mer (1886) ; Le Flibustier (1894). Dan een reeks romans en vertellingen, o. a. Les Morts bizarres (1876) een ouder, sterk sensueel en vreemd psychologisch werk.

Hij schrijft veel, geeft oneindig veel lezingen over letterkundige onderwerpen, o. a. voor de Université des Annals ; sedert 1908 is hij lid der Académie française en sedert 1912 burgemeester van een dorpje van ± 300 zielen in Seine-et-Oise. Hij is een eigenaardig type van den maatschappelijken révolté, vol romantiek en gevoelssocialisme, die tot rust komt en nu een opbouwer van het nieuwe Frankrijk wil worden. Over hem als dichter, wat zijn eenige waarde zal blijken te zijn : J. Barbey d’Aurevilly, les Oeuvres et les Hommes, VII en J. N. van Hall, de Gids (1888).

< >