Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Chanson

betekenis & definitie

Chanson - (Fr.), lied of liedje, gedicht in coupletten, bestemd om gezongen te worden, gewoonlijk eindigend in een referein. Het woord wordt ook gebruikt om de heldendichten aan te duiden, die in de Xle eeuw in Fr. ontstonden, b.v. „la Chanson de Roland”.

— De eigenlijke „chanson” is een der oudste en meest geliefde genres in Fr. Het eerst schijnt zij in het meer beschaafde en welvarende Zuiden gebloeid te hebben; maar het Noorden liet zich niet lang onbetuigd: in evengenoemd epos (Xle eeuw), spoort Roeland, door de Saracenen aangevallen, zijn makkers aan, den vijand geduchte slagen toe te brengen, en voegt er onmiddellijk bij, dat men anders een „male chanson”, een spotlied, op hen zal zingen. Reeds in de middeleeuwen worden de ch., waarvan „trouvères” en „troubadours” woorden en muziek leverden, door liefde en spotlust, doch ook door andere gevoelens ingegeven. Zoo onderscheidde men: „Ch. sottes”, waarin ernstige liederen geparodiëerd werden, „ch. de croisade”, „ch. de pèlerinage”, „ch. de toile”, soms zeer bekoorlijke liederen, door de vrouwen bij het „werk” gezongen, „noëls”, drinkliedjes, enz. De meest bekende dichters in dit genre zijn: de „châtelain” de Coucy, Thibaut, graaf van Champagne, Adam de la Halle, later Charles d’Orléans, wiens ch. aan „romances” doen denken, Villon en Olivier Bachelin. In de XVIe eeuw muntten uit: de naïeve, geestig schertsende Clément Marot en zijn volgelingen Saint-Gelais, Marguerite de Navarre en haar broer Frans I. Tijdens de „Ligue” (1576-1595) regende het spotliedjes, waarin de mannen der „Satire Ménippée”, Gillot, Leroy, Pithou, Rapin, Chrétien, Passerat, en zelfs Hendrik IV, de Guise’s en hun aanhangers aan de kaak stelden. Ook tijdens de „Fronde” (1648-1653) bloeit de ch., die meestal een politiek karakter draagt en gericht is tegen Anna van Oostenrijk en haar minister Mazarin.

Onder Lodewijk XIV begint men verzamelingen uit te geven, o.a. de „Mercure galant”; in de XVIIIe de „Almanach des Muses” en de „Recueil du Caveau”. Sedert de Revolutie heeft het genre niets van zijn populariteit verloren. Integendeel: Désaugiers, Frédéric Bérat, en vooral Béranger*, later Gustave Nadaud en Pierre Dupont waren „chansonniers” van groot talent. De steeds toenemende belangstelling, waarin „Cafés-concerts” en „Cabarets littéraires” zich verheugen, heeft in den laatsten tijd ontelbare nieuwe ch. doen ontluiken. Tot het nieuwste op dit gebied behooren de z.g. „Scies” (eigenl. zagen), en de ch. „rosses”, waarin cynisch, onbarmhartig de verkeerdheden en ondeugden van den hedendaagschen mensch gegeeseld worden. De meest bekende ch.-dichters, die gewoonlijk ook uitmunten als voordragers van hun eigen werk, zijn: Mac Nab, Xanrof, Bruant, Ferny, Delmet, Ponchon, Meusy, Fursy, Fragson, Boukay (Couyba).

< >