Richardia aethiopica - een Zuid-Afrikaansch knolgewas, reeds in 1687 door Gouverneur Simon van der Stel naar ons land gezonden, is nog steeds een gewaardeerde bloemplant. Zij behoort tot de Araceeën ; de eigenlijke bloempjes, op den gelen kolf, zijn dus klein, doch de groote, witte bloeischeede, die den kolf trechtervormig omhult, valt des te meer op. De bladeren zijn pijlvormig ; de stelen gaan aan den voet in bladscheeden over, uit welker oksel, voor zooverre de bladeren krachtig genoeg zijn, de bloeiwijzen ontwikkelen. De voortkweeking geschiedt door broedknollen.
Uit zaad won men vele verscheidenheden, o. a. Nicolai, ± 1,50 M. hoog ; Little gem, 0,30 M. hoog; Childsii, met half omgebogen bloeischeede, enz. Zeer krachtig ontwikkelde R. geven soms bloeiwijzen, die 2 en zelfs 3 scheeden hebben. De teelt kan van Mei—October buiten geschieden, doch overigens houdt men R. onder glas, bij 5° C. tot 25° C., al naar mate dit in verband met den bloeitijd noodig is. Zie voorts bij ZANTEDESCHIA.
