Rhodes (cecil john) - vermaard Z.-Afrikaansch staatsman en imperialist, was geb. in 1853 in Hertfordshire als zoon van een Anglik. geestelijke. Wegens zijn zwakke gezondheid vertrok hij jong naar Natal, van waar hij later naar Kimberley ging bij het diamantgraven. Hier herkreeg hij niet slechts zijn gezondheid, maar verwierf zich een aanzienlijk vermogen, werd een der grootste aandeelhouders en bestuurslid der De Beers Company, waarmede hij in 1881 de andere diamantmaatschappijen wist te vereenigen. In die jaren had hij de vaste overtuiging gekregen, dat Engeland de overheerschende macht in Afrika moest zijn en hij daarvoor zeer veel kon uitrichten.
Zijn verwaarloosde studiën haalde hij te Oxford in en in 1881 kwam hij in ’t Kaapsche parlement. Hier was hij spoedig de voorvechter voor uitbreiding der kolonie naar ’t Noorden en wist in 1884 de definitieve inbezitneming van Betsjoeanenland (in een deel ervan had zich een Boerenrepubliek, Stella-land, gevestigd) door te zetten met Eng. hulp. Van hier ging de Eng. kolonisatie verder naar ’t Noorden; Mashona-land werd in 1888 voor Engelsch bezit verklaard, daarop Matabele-land tot protectoraat gemaakt. In 1889 kreeg de British South African Company, waarvan Rh. een der directeuren was, bij koninklijk charter het beheer over die landen. De onwil van den Matabele-koning Lobengoela om te gehoorzamen gaf in 1893 aanleiding tot bloedige onderdrukking van het verzet, waarop het land geheel ingelijfd werd. Intusschen had Rh. de leiding der zaken in de Kaapkolonie gekregen in 1890. Zijn ministerie steunde niet het minst op Afrikaanders, die voor zijn denkbeeld : een Vereenigd Z.-Afrika, waren gewonnen en zelfs de uitbreiding van ’t kiesrecht tot ontwikkelde naturellen aanvaardden. Zijn plannen vonden verzet in de Transvaal vooral, die (evenmin als de Oranje-Vrijstaat) een tolverbond met de Kaapkol. wilde, waarom hij met alle middelen het sedert 1893 beginnende verzet der Engelschen in Johannesburg en omgeving (den Rand) bevorderde.
Een hoofdaandeel had hij in den mislukten inval van Jameson (Dec. 1895—Jan. 1896), maar dit maakte een einde aan zijn politieke loopbaan in de Kaap ; de Afrikaander Bond keerde zich tegen hem en hij moest aftreden. Hij werd ook door een commissie van onderzoek te Londen ter verantwoording geroepen en schuldig verklaard, maar alleen genoodzaakt zijn lidmaatschap van den Geheimen Raad (in 1892 hem verleend) neer te leggen. Hij bleef wonen op zijn landgoed Groote Schuur bij Kaapstad en fungeeren als directeur der Chartered Company te Boeloewayo. Als zoodanig wist hij den in 1896 uitgebroken Kafferopstand in Matabele-land, nu Rhodesië geheeten, te beëindigen. Met klein gevolg begaf hij zich te midden der Kafferhoofden en wist hen tot onderwerping te bewegen.
Sedert besteedde hij zijn zorg aan den opbouw zijner nieuwe kolonie en bezocht in 1898 ook Duitschland om daar toestemming voor den spoorweg Kaap—Cairo te krijgen. Bij ’t uitbreken van den Z.-Afr. oorlog, 1899, ging hij naar Kimberley, om de overgave dezer stad te beletten ; na haar ontzet bleef zijn gezondheid wankelend, waartoe zijn drinkgewoonte bijdroeg, en in ’t voorjaar van 1902 stierf hij te Muizenberg aan de kust nabij Kaapstad. Overeenkomstig zijn testament werd hij begraven op de Matoppo-heuvels, waar hij destijds den vrede met de opgestane Kaffers tot stand bracht, terwijl hij zijn vermogen schonk aan de universiteit te Oxford, waar een belangrijk getal studiebeurzen gesticht moesten worden voor studenten uit de Eng. koloniën, de Ver. Staten en (tot 1914) Duitschland. — Litt. : Sir. Th. Fuller, C. Rh., 1910.