Reukgras - (Anthoxanthum odoratum). (Zie plaat Gramineeën I, fig. 5). Ontleent zijn naam aan het hooge gehalte van cumarine, waardoor het vooral in gedroogden toestand zeer geurig is.
Vooral om deze reden werd het vroeger bij den aanleg van nieuwe graslanden steeds in het zaadmengsel opgenomen. Het is een overblijvend ondergras, dat zich vroeg ontwikkelt en den geheelen zomer doorgroeit. Toch is de opbrengst gering en heeft weinig voederwaarde. Men beschouwt het tegenwoordig dan ook als een minderwaardig gras, dat slechts zelden meer expres wordt uitgezaaid, te meer niet, wijl het van nature, vooral op de lichtere, droge gronden van zelf optreedt. Bovendien is het zaad in den handel van geringe gebruikswaarde en zeer duur; het wordt meermalen vervalscht met het zaad van het waardelooze Anthoxanthum Puellii, een éénjarige soort r., dat als onkruid in vele roggeakkers in de zandstreken van ons land voorkomt en slofhakken of horstenroet wordt genoemd.