Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Rabelais (françois)

betekenis & definitie

Rabelais (françois) - werd hoogstwaarschijnlijk in 1494 op la Devinière, bij Chinon in Touraine, ’t domein van zijn vader, den rechterlijken ambtenaar Antoine Rabelais, geboren; hij werd tot priester gewijd in 1522 en studeerde Grieksch met den minderbroeder Pierre Amy, waarom hij door de Franciscaners van Fontenay-le-Comte wordt vervolgd. Hij gaat over in de Benedictijnerorde (1524), wordt secretaris van den bisschop van Maillezais, studeert medicijnen te Parijs en te Montpellier; hij wordt hier „bachelier” en doet er een stage (1531); in Aug. 1532 verschijnen de Grandes et inestimables chronicques du grant geant Gargantua, die hem worden toegeschreven; in Oct. van ’t zelfde jaar komt zijn eerste groote werk: Horribles et espouvantables faictz et prouesses du tres renommé Pantagruel, onder den schuilnaam Alcofrybas Nasier; hij wordt dan geneesheer aan ’t groote ziekenhuis, l’Hôtel-Dieu, te Lyon. Pantagruel wordt door de theologische faculteit te Parijs veroordeeld (23 Oct. 1533). Hij bezoekt Italië (Jan.-Mei 1534) en geeft in Oct. 1534 zijn Vie inestimable du grand Gargantua, onder den schuilnaam van „l’abstracteur de quinte essence” (de zoeker van ’t verborgene); dit boek noodzaakt hem zich uit de voeten te maken; kort daarop gaat hij weer naar Rome en Ferrara (1535).

Hij wordt kanunnik in het Benedictijnerklooster te Saint-Maur-les-Fossés bij Parijs en promoveert tot doctor in de medicijnen te Montpellier (1537); hij wordt weer geneesheer te Lyon en geeft college te Montpellier, moet telkens zich schuil houden, omdat Pantagruel en Gargantua door de theologische faculteit op de censuurlijst zijn gebracht (1543). In 1546 verschijnt te Parijs, onder zijn eigen naam Le Tiers livre des faictz et dictz héroïques du noble Pantagruel, dat eveneens wordt gecensureerd; hij vlucht naar Metz, waar hij geneesheer der gemeente wordt; in 1548 verschijnt een deel van zijn Quart livre; dank zij zijn beschermers wordt hij pastoor te St.-Martin-de-Meudon, waar hij zich laat vervangen door een vicaris; in 1552 verschijnt het vierde deel van Pantagruel in zijn geheel; hij doet afstand van zijn pastorie en sterft tusschen Aug. 1553 en Mei 1554. Na zijn dood verschenen nog l’Isle sonnante (1562) en het vijfde boek van Pantagruel (1564), die hem worden toegeschreven. Van de talrijke publicaties over medicijnen en rechten van zijn almanakken is hier geen melding gemaakt. Gargantua (1534) brengt de geschiedenis van de jeugd en de opvoeding van een reus, den vredelievenden vorst van Utopië, die in oorlog raakt met zijn buurman Picrochole, dien hij overwint dank zij den heldendaden van een levenslustigen monnik Jean des Entamures, die daarvoor beloond wordt door den bouw en de inrichting van een abdij, waarin de regel is, dat men doen mag wat men wil, de beroemde abdij de Thélème. ’t Vervolg, Pantagruel (1532), brengt de geschiedenis van Gargantua’s zoon, Pantagruel, die op zijn colleges een geestigen, gladden, bangen opsnijder, Panurge, leert kennen; zij vechten met hun vriend Epistemon tegen het volk der Dorstigen (les Dipsodes). In ’t derde boek, ’t levendigste en rijpste, is Panurge (= die alles doet) de held; hij wil trouwen, maar vreest bedrogen te worden; hij raadpleegt allerlei menschen en geesten, tot eindelijk de hofnar van Frans I hem verwijst naar het orakel van la Dive Bouteille en zijn priesteres Bacbuc. In ’t vierde boek gaan Pantagruel, Panurge en Jean des Entamures er op uit om haar te zoeken; zij komen in allerlei landen, bewoond door de Chiquanoux (de Juristen), door de Tapinois en hun grotesken vorst, ’t monster Carême-prenant (Aschwoensdag), een satire tegen de Katholieken; zij bezoeken l’Ile farouche, dat der Protestanten, en dat der Papefigues (spotters met den paus) en dat der Papimanes (woeste aanhangers van den paus) en eindelijk het eiland, waar messer Gaster (heer Buik) gouverneur is. De reis wordt in het vijfde boek voortgezet naar l’Isle sonnante, ’t eiland der luidende klokken, door vreemde, bonte vogels bewoond, wier hoofd een Papegaut (papegaai en paus) is; zij komen in ’t land der rechters, waar Grippeminaud (Poes Grijp) de baas is, in ’t land der hersenschimmen en der abstracties bij Dame Quinte Essence en ten slotte bij Bacbuc, die een stem uit een flesch laat klinken, die zegt: Trinc! Zij hooren den raad om te drinken verwonderd aan, maar Rabelais doet uitkomen, dat deze raad betrekking heeft op dorst naar wetenschap.

Bacbuc stuurt hen weg met de woorden: „Allez, Amis, en gaîté d’esprit”. — Dit is de samenvatting van dit van dolle vreugde schuimende boek, een echte uiting van de bedwelming, die zich van de geesten meester maakte bij het doorbreken der Renaissance; het is diepzinniger dan de samenvatting zou doen onderstellen. In de voorrede raadt R. den lezer aan vooral „het voedzame merg” (la substantifique moelle) van zijn boek te zoeken, al zijn er ook veel gedachten, die eenvoudig dolle invallen of speculaties op platheid zijn. Eigenlijk is het een voortdurende bespotting, in den vorm van een reis door de 16de-eeuwsche maatschappij, van de middeleeuwsche opvattingen van askese en beheersching door de hiërarchische machten, maar ’t is bijna nooit hatelijk of giftig; ’t blijft goedmoedig en zet lach naast ernst. Veel dankt hij daarbij aan Erasmus. Maar krachtiger en breeder ontwerpt hij zijn reuzenfiguren, vertegenwoordigers van aardsche vreugden, naar ziel en lichaam; Jean des Entamures wordt de vertegenwoordiger van de ontkenning der kloosteraskese; Pantagruel vertegenwoordigt de philosophie van ’t pantagruélisme, dat zich samenvat in een optimistisch aanvoelen van ’t leven, de leer van ’t „vivez joyeux”.

Hij gelooft in God, is monarchist en anti-Rome, geeft niet om de vrouw. Al moge er veel onbehoorlijks in zijn werk zijn, het is toch van een voortdurend zich vernieuwenden rijkdom van taal en beelden, die tot het dolste en tot het fijnste, ook uit ’t oogpunt van taalmuziek, leidt. Nieuwe ideeën kondigt hij aan, al is hij ook nog dikwijls de middeleeuwsche monnik. — Een groote R.-uitgave, waarvan twee deelen zijn verschenen, wordt voorbereid door A. Lefranc. Andere goede uitgaven zijn: Marty Laveaux (1863); Burgaud des Marets en Rathery (1870); P. Jannet (1873); Moland (1881). — De nieuwe editie Lefranc geeft een samenvatting van de laatste onderzoekingen over zijn leven. — Over hem: P. Stapfer, R., sa personne, son génie, son œuvre (1889); R. Millet, R. (1892); A. Tilley, Fr. R. (Londen 1907); over den oorsprong van zijn boek: J. Plattard, L’œuvre de R., sources, invention, composition (1910).

< >