Protestantisme (zie ook PROTESTANT), - heet de groote geestelijke beweging, die sedert het optreden van Luther op 31 Oct. 1517 openlijk is aangevangen en zich aanvankelijk in drie stroomingen verdeelde : het Luthersche P., dat meer nadruk op de heilsleer, het Gereformeerde P., dat meer nadruk op de theologie, het Spiritualisme, dat meer nadruk op het innerlijk licht en de vrije profetie legde. In Engeland en Amerika, waar het Gereformeerde type den doorslag geeft, is het tot een eigen ontwikkeling gekomen. Het Gereformeerde type, dat in zijn beginsel meer aggressief is (het acht zich geroepen heel de wereld en alle levensterreinen voor Gods koningschap op te eischen, terwijl de Lutheraan zijn roeping meer ziet in het zich schikken in de door God gewilde omstandigheden), heeft thans de overhand, numeriek maar ook kwalitatief. Invloed van het Lutheranisme op de Gereformeerden is weinig merkbaar, omgekeerd van de Gereformeerde opvattingen op de Luthersche wel: reeds in de 16de eeuw op de Philippisten of Krypto-Calvinisten; in de 17de en 18de eeuw op het Piëtisme ; in de 19de eeuw door het Methodisme (b.v. van het Leger des Heils) en door allerlei Anglicaansche secten.
Ook in de Zending der Prot. kerken komt verreweg het grootste aandeel voor rekening van de Anglicaansch-Amerikaansche Christenheid. — De grondgedachte van het P. kan men noemen : verwerping van het Goddelijk recht der kerk over den mensch, om in de biecht het geweten te overheerschen en in het algemeen door middel der sacramenten de genade uit te deelen. Dit is negatief. En positief: aanvaarding van de persoonlijke rechtvaardiging door de genadewerking van God. Met opzet nemen wij de omschrijving zoo ruim, om daarmede aan de zeer uiteenloopende Protestantsche opvattingen plaats te geven. Veel wat in onzen tijd gevonden wordt, zou in de zestiende eeuw ondenkbaar zijn. Er is een zeer duidelijke ontwikkeling waar te nemen, die misschien het best weer te geven is met de woorden „mechanisch” voor de 16de- en 17de-eeuwsche opvatting en „organisch” voor de tegenwoordige, sedert de 18de eeuw ontstane. Dit heeft Dilthey en Troeltsch er toe gebracht om te spreken van een oud en een n i e u w-P. ’t Eerste zou met zijn supranaturalisme en daarmede samenhangende dogma’s meer met de Middeleeuwen samenhangen en halfslachtig zijn, ’t tweede (onder invloed van Deïsme, Aufklärung en Hegelianisme), eigenlijk ’t ware P. zijn, dat voor onze cultuurontwikkeling past. Ofschoon hier zeker een deel waarheid in schuilt, is het zeer de vraag, of het juist is, het verschil te zien tusschen supranaturalistische en meer pantheïstische richting. „Mechanisch” en „organisch” is juister, en praejudicieert niet over een vraagstuk, dat allerminst in genoemden zin beslist is.
Verreweg het grootste deel der Protestantsche Christenheid acht het supranatureele noodzakelijk voor de rechte Godsvereering en voor verklaring en vernieuwing en versterking van het zedelijk leven. Het ziet dan ook het verschil tusschen de zestiende eeuw en de Middeleeuwen veel grooter dan tusschen de 18de en de 17de eeuw. — Een van de groote vraagpunten onder de hedendaagsche Protestanten is de beteekenis van de kerk. In de zestiende en zeventiende eeuw nam de kerk in het persoonlijk geloofsleven en in staat en maatschappij een groote plaats in. Thans is in Amerika de scheiding van kerk en staat volkomen, in andere Protestantsche landen nog niet volkomen, maar toch op komst. En voor veler persoonlijk geloofsleven heeft de kerk ook weinig beteekenis meer, terwijl toch het supranatureele onverkort beleden wordt (b.v. bij de Kwakers, het Leger des Heils en dergel.). In ons land is een der strijdpunten tusschen de rechtsche richtingen, welke plaats aan de kerk moet worden gegund. De „Gereformeerden” zijn het meest „kerkelijk”, sommige „ethischen” heel onkerkelijk. In zwakkeren vorm vinden wij dit verschil ook onder de vrijzinnigen, van wie sommigen voor, anderen tegen de kerk pleiten. Zoo vereenigt de naam P. een groote verscheidenheid van opvattingen, richtingen en kerken, doch duidt niet alleen liet formeele beginsel van vrijheid aan, maar ook het materieele beginsel van rechtvaardiging uit het geloof door de genade van God.