Luther - (Maarten), stichter van het Duitsche Protestantisme, geb. 10 Nov. 1483 te Eisleben, waarheen zijn vader, de bergwerker Hans L. uit het dorp Möhra bij Eisenach, en zijn moeder Margaretha Ziegler, kort geleden zich gevestigd hadden. Een half jaar ongeveer daarna verhuisde Hans L. naar Mansfeld. Van L.’s drie broeders, heette één Jakob; de beide anderen stierven aan de pest. Ook had hij minstens drie zusters, die met Mansfelder burgers trouwden en kinderen nalieten.
Hunne ouders gaven hun een strenge opvoeding. Tot zijn 14e jaar bezocht L. de school te Mansfeld. In 1497 kwam hij te Maagdenburg, waar hij bij de broeders des gemeenen levens ter school ging. Hij bleef er slechts één jaar en werd toen gezonden naar een school te Eisenach, waar een zuster zijner moeder woonde. Hij ging hier voort met langs de huizen der burgers te zingen om zoo den kost op te halen. Hij kwam hierdoor in aanraking met Ursula, de vrouw v. d. rijken Eisenacher burger Kunz Cotta, die hem met liefde in haar huis opnam. L. ging 1601 naar de universiteit te Erfurt, om naar zijns vaders wil in de rechten te studeeren. Behalve aan het humanisme, wijdde L. zich ook aan de scholastiek, zoodat hij in 1605 reeds magister werd.
Door de bekendheid met een bijbel, dien hij op de universiteitsbibliotheek vond, alsmede door den plotselingen dood van een vriend, maar bovenal door een ernstige ziekte, werd hij bewogen monnik te worden. Den 17 Juli 1606 trad hij tegen zijns vaders wil in het klooster der Augustijnereremieten te Erfurt. Zelfs de strengste ascese verloste hem niet van den angst der ziel, totdat een zijner oudere kloosterbroeders hem wees op de vergeving der zonden door het geloof in Jezus Christus. Dit bracht troost en licht in L.’s ziel en de mildheid, waarmede Joh. v. Spaupitz, de provinciaal zijner orde, hem behandelde, bemoedigde hem. Deze maakte hem vrij van alle mindere kloosterdiensten en vermaande hem tot voortzetting zijner studiën. 1507 kreeg hij de priesterwijding, in 1508 werd hij prof. in de philosophie aan de nieuwe universiteit te Wittenberg. Ook mocht hij voorlezingen in de theologie houden, toen hij 9 Mei 1509 baccalaureus in de theol. werd. Tevens begon hij te prediken. Toen hij in 1511 voor de zaken zijner orde te Rome vertoefde, werd hij diep bewogen door de lichtzinnigheid en zedeloosheid der priesters.
In 1512 werd hij theol. doctor. Hij was dus verplicht als „doctor biblicus” de Chr. waarheid en de H. Schrift trouw te onderzoeken en te prediken. Van den acad. katheder, van den kansel, als geestel. visitator en als schrijver leerde hij nu den bijbel kennen in streng Augustiniaanschen zin. In 1616 nam hij voor v. Staupitz het generaal-vicariaat waar en in hetzelfde jaar werd hij ook prediker aan de stadskerk te Wittenberg. Te gelijk gaf hij eenige geschriften uit, de uitlegging der 10 geboden, de uitlegging v. d. brief aan de Romeinen, de Psalmen, het Onze Vader, enz. Ook begon hij met de vertaling van de bijbelsche boeken. Groot opzien verwekte het in geheel Duitschland, toen hij 31 Oct. 1517, geprikkeld door Tetzels lichtvaardigen aflaathandel, 95 stellingen over den aflaat aan de Slotkerk te Wittenberg aansloeg om tot een openlijke disputatie daarover uit te noodigen. Noch de strijdschriften v. d. Dominikaner van Hoogstraten, noch v. d. Magister sacri palatii Prierias, noch van Dr.
Joh. Eck, noch de oproep van den paus naar Rome, konden L. tot herroeping bewegen. Op aandrang v. d. keurvorst van Saksen, Fred. de Wijze, bleef zijn reis naar Rome echter achterwege, maar toch moest hij voor den kardinaal Cajetanus te Augsburg verschijnen (Oct. 1518). Daar deze echter op herroeping door L. aandrong en L.’s vrienden vreesden, dat hij hem heimelijk gevangen nemen en naar Rome brengen zoude, keerde L. 20 Oct. onder een beroep van den slecht onderrichten op den beter te onderrichten paus, naar Wittenberg terug. Hier beriep hij zich weder op een algemeen concilie (28 Nov.),toen paus Leo X de toenmalige theorie van den aflaat opnieuw (9 Nov.) bevestigd had. Door de bemoeiingen v. d. Kamerheer Karl v. Miltitz werd L. (Jan. 1519) tot een belofte van zwijgen gebracht, als zijn vijanden ook zouden zwijgen. In een ootmoedigen brief betuigde L. nog eenmaal aan den paus zijn onderwerping (3 Maart 1519). Toen begon Dr.
Eek echter den strijd opnieuw door Karlstadt tot een disputatie te Leipzig (27 Juni tot 16 Juli uit te dagen en ook L. daarin te betrekken. Door deze disputatie werd L. van de onmogelijkheid van het primaat van Rome nog vaster overtuigd. In Rome, Keulen en Leuven werden L.’s schriften openlijk verbrand en in het najaar van 1620 verscheen de door Eck bewerkte 16 Juni gedateerde pausel. bul „Exurge Domine” tegen L. Intusschen had L. Juni 1520 over den toestand der kerk reeds geschreven zijn geschrift An den christl. Adel deutscher Nation en Oct. 1620 zijn De captivitate Babylonica ecclesiae en eindelijk zijn Sermon der Freiheit eines Christenmenschen. 10 Dec. 1520 had aan de Elsterpoort te Wittenberg de plechtige verbranding van de pausel. bul plaats. Voor den rijksdag te Worms werd 5 April 1521 L. door den keizer ter verantwoording geroepen. Men eischte ronduit van hem, dat hij zijn geschriften herroepen zou, hetgeen hij weigerde. Hij werd nu in den rijksban gedaan en 26 Mei werd het edict van Worms, valschelijk gedagteekend 8 Mei, over hem uitgesproken. L. was toen reeds uit Worms vertrokken en had de wijk genomen naar den Wartburg bij Eisenach, waar hij verblijf hield als Jonker George.
Hij bleef hier 10 maanden. Hij bracht dien tijd door met de vertaling van het Nieuwe Testament. Door het bericht van den beeldenstorm, dien Karlstadt deed uitbreken, week L. 7 Maart 1522 naar Wittenberg, maar hij preekte ijverig 9—16 Maart tegen de fanatici. Tegen den zoogenaamden boerenoorlog (1524 —25) kwam L. ijverig op en bestreed hij Münzer a., die woedend tegen hem opkwamen met dit gevolg, dat L. hen wel met medelijden maar toch rechtmatig bestreed, zoodat de oproerlingen bij Franckenhausen geslagen en Münzer zelf gevangen genomen en onthoofd werd. In 1524 op 9 Oct. legde L. de monnikspij af en 13 Juni 1525 huwde hij Katharina von Bora, met welke hij zes kinderen kreeg. Om de zuivere leer des evangelies vast te handhaven, gaf L. 1527—29 een groote en een kleine Catechismus uit. Tijdens den rijksdag te Augsburg 1530 was L., die in den rijksban was, te Coburg gevestigd en nam deel aan de vaststelling van de Augsburgsche Confessie, die Melanchthon hem toezond ter revisie en goedkeuring. Een eenzijdig standpunt nam Luther in tegen de Zwitsersche hervormers, die een afwijkend gevoelen hadden in de leer van het avondmaal.
Ten opzichte van Karlsstadt nam hij met Zwingli een opvatting aan, die eveneens Oecolampadius uitdrukkelijk afkeurde. Te Marburg had 1—3 Oct. 1529 daarover een colloquium tusschen L. en Zwingli plaats. Met Hendrik VIII, koning van Engeland, had L. 1522 een strijdschrift en met Erasmus kwam hij in Sept. 1524 tot een strijd „over den vrijen wil”, waarop L. in Dec. 1525 liet volgen zijn geschrift Over den knechtelijken wil. — Buitengewoon is de kracht, die L. toonde door zijn vele geschriften. Vooreerst verscheen 1522 zijn Nieuwe Testament, met het Oude Testament in 1634 en de geheele bijbel overgewerkt in 1541. L. gaf ook verschillende geestelijke liederen. Hij was een voorstander van de muziek en een kenner van de Duitsche taal. Luther stierf te Eisleben 18 Febr. 1546 en werd in de Slotkerk te Wittenberg bijgezet. Slechts enkele maanden na zijn dood brak de Schmalkaldische oorlog uit.
Litt.: J. Köstlin, Martin L., sein Leben und seine Schriften, 2 Bde. (1875, 4 Aufl. 1889); J. Köstlin, L.’s Leben mit authent. Illustrationen, (1882, 9 Aufl. 1891); Prof. D. W. Walther, Luthers Charakter, (1917); Dr. Tim Klein, Luther, Deutsche Briefe, Schriften, Lieder, Tischreden, 1917; Dr. S. D. van Veen, Luther herdacht op het vierde eeuwfeest der kerkhervorming, (Utr. 1917). H. Wachters, Luther (Brammen 1917); Harttmann Grisar, Luther (3 dln, Freib. 1911).