Protagoras van abdera, - Grieksch wijsgeer, ongeveer 486—415 v. C., de meest beteekenende der sofisten, reisde heel Griekenland rond, tegen betaling onderwijs gevend en overal (vooral te Athene) geweldigen opgang makend. Van zijn geschriften is bijna niets bewaard. Zijn beroemde hoofdstelling luidt: ,,de mensch is de maat aller dingen, van de zijnde dat zij zijn, van de niet-zijnde, dat zij niet zijn”. Wij zullen wel (met Plato) moeten aannemen, dat hier onder „mensch” niet het algemeene, maar het individueele subject verstaan wordt.
Iets is warm, voor wie het warm vindt, bitter, voor wie het bitter vindt, zooals sommige zieken warm en bitter vinden, wat anderen niet-warm en zoet vinden. Alle oordeelen zijn dus relatief. De bedoeling van P. is : van de z. inziens onvruchtbare bespiegelingen over het zoogenaamde „wezen” der werkelijkheid de aandacht af te wenden en op de eischen van het praktische leven te richten. Ten aanzien van dit is hij niet revolutionnair. Zedelijkheid en recht acht hij de onontbeerlijke steunpilaren der samenleving. Zelf ontwierp hij dan ook een wetgeving voor de stad Thurii. Om zijn uitlatingen over de goden („over de goden kan ik niet weten, noch dat zij zijn, noch dat zij niet zijn; want veel is er, wat het weten verhindert, zoowel de duisterheid der zaak als de kortheid van het menschelijke leven”) werd hij van onvroomheid aangeklaagd. Het is in elk geval P.’s verdienste, het begrip subjectiviteit opgesteld en op de beperktheid van het menschelijk kennen met nadruk gewezen te hebben.