Preanger regentschappen - grootste residentie van Java, 21.524 K.M2. groot, in 1917 3.358.022 inw., w. o. 10.840 Europ. en 20.107 Vr. Oosterl.; verdeeld in 6 afd. Bandoeng, Tjiandjoer, Soekaboemi, Soemědang, Garoet en Tasikmalaja; zie die namen. De res. is zeer bergachtig en bevat een groot aantal, deels nog werkzame, vulkanen ; deze zijn oorzaak geweest van het ontstaan der drie vruchtbare hoogvlakten van het gewest: die van Bandoeng, Garoet en Soemědang.
De voorn, rivieren zijn de Tji Tandoej, de Tji Mandiri, de Tji Taroem, de Tji Kapoendoeng en de Tji Manoek. De Inl. bevolking bestaat geheel uit Soendaneezen; haar voornaamste bestaansmiddelen zijn rijstbouw ; de vischcultuur op sawah’s na afloop van den oogst; aanplant van klappers en theecultuur. Op de zeer talrijke erfpachtsperceelen voor kina, thee, rubber, koffie, enz. vinden duizenden Inl. een bestaan. — Tijdens het dwang- en monopoliestelsel der O.-I. Comp. was vooral in de P. de opbrengst der koffiecultuur van buitengewoon belang. Toen Raffles dit stelsel afschafte en ook daarna, bleef het in de P. bestaan. De regenten namen in verband daarmede in de P. een geheel bijzondere plaats in: ze hadden het recht van belastingheffing, het recht van njěngkěr, d.i. het voor zich bestemmen van bezittingen, enz. van den minderen man, terwijl ook nog het ngawoela-stelsel bestond, waarbij de mindere zich als onderhoorige van een aanzienlijke beschouwde. In dit z.g.n. „Preangerstelsel” waren in den loop der tijden wel reeds veranderingen gebracht, maar het geheele stelsel, en daarmede ook het recht van belastingheffen der regenten, werd eerst in 1871 opgeheven, waarmede dus aan den uitzonderingstoestand in de P. een einde werd gemaakt.