Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Philips (koningen spanje)

betekenis & definitie

Philips (koningen spanje) - Naam van koningen van Spanje. Genoemd moeten worden Ph. I, (zie PHILIPS DE SCHOONE).

Ph. II, zoon van Karel V, geboren in 1507 te Valladolid, werd in 1543 belast met het bestuur van Spanje, in 1546 beleend met het hert. Milaan, en had bij gelegenheid van zijn huwelijk met Maria Tudor het kon. Napels gekregen (1554). Kort daarna (1565) kreeg hij ook nog ’t bestuur over Siena. Slechts korten tijd heeft Ph., die in de jaren 1548 tot 1551 een reis had gemaakt door de Ned. gew., Duitschland en Italië, in Engeland vertoefd. Toen het bleek, dat het huw. van Ph. met Maria Tudor kinderloos zou blijven en de politiek van Karel V, om ook Eng. onder de machtssfeer te brengen van de Habsburgers, mislukt was, keerde Ph. naar de Ned. terug, waar zijn tegenwoordigheid vereischt werd, doordat Karel V hem in Oct. 1555 ’t bestuur der Ned. gew. en in Jan. 1556 dat van Spanje overdroeg. De politiek van Karel V om te vestigen een geünificeerde Christ. kerk onder suprematie van den koning van Spanje, werd door Ph. voortgezet. Om dit doel te bereiken schroomde hij niet zelfs tegen den paus krachtig op te treden.

Paus Paulus IV, die in 1556 den koning van Frankrijk bewogen had het door Karel V gesloten verdrag van Versailles te breken en opnieuw den oorlog te beginnen, werd door Ph.’s veldheer Alva tot vrede gedwongen, waarbij hij moest berusten in de maatregelen, die vaststelden, dat de geestel. voortaan ook vielen onder de jurisdictie van den koning en dat bullen zonder toestemming van den koning niet gepubliceerd konden worden. In dat jaar (1559) keerde Ph., die dan ook vrede sloot met Frankrijk (vrede van Cateau-Cambresis) naar Spanje terug, na het bestuur van de Ned. gew. in naam aan zijn nat. zuster Margaretha van Parma, maar in werkelijkheid aan Granvelle, te hebben overgedragen. De regeering van Ph. begon niet voorspoedig. De Spaansche vloot onder bevel van Medina Celi en Doria werd door de Turken vernietigd in de golf van Khabes (1560), waardoor de Spaansche macht in de Midd. Zee een gevoeligen slag kreeg en men moeite had om de Sp. kusten voor de strooptochten der Turken te beschermen. In de Ned. gew. had de reg. te kampen met de ontevredenheid van adel en volk, waardoor Ph. genoodzaakt was Granvelle van het bestuur te ontheffen (1564). In 1566 kwam het tot oproerige bewegingen (beeldenstorm, opstanden te Valenciennes en Vianen), die een ingrijpen noodzakelijk maakten. Ook in Napels had Ph. met moeilijkheden te kampen.

Wanneer hij beproeft over te gaan tot invoering der Sp. inquisitie, die in zijn handen een middel was geworden om de absol. macht van den vorst te vestigen, breekt er een opstand uit in Napels, die hem noodzaakt van zijn voornemen af te zien (1565). Groot nadeel leed Spanje toen Ph. op raad van Espinosa en tegen den zin van Ruy Gomez en Alva er toe overging om de Morisco’s in Zuid-Spanje te dwingen vele nationale gebruiken op te geven, waarbij onnoodige wreedheid werd toegepast. Een opstand was hiervan het gevolg, waardoor Zuid-Spanje, bloeiend door handel en industrie, zwaar getroffen werd (1566). Na 1570 schijnt het, alsof de toestand voor Ph. beter wordt. De opstand der Morisco’s wordt gedempt door Juan de Austria (1570), die kort daarna (1571) de Turksche vloot een zware nederlaag toebrengt bij Lepanto, waardoor het Sp. gezag in de Midd. Zee weer is gevestigd. Ook in de Ned. gew., waar in 1572 een opstand was uitgebroken (zie TACHTIGJARIGE OORLOG en NEDERLAND, Geschiedenis) gingen de zaken voorspoedig. De Spaansche landvoogd Alva en na hem Requesens wisten de opstanden te localiseeren, zoodat het in 1576 nog slechts een kwestie van tijd scheen, dat ook hier ’t Sp. gezag gevestigd zou zijn.

Spanje was echter aan ’t eind van zijn krachten. Zijn fin. hulpbronnen, versterkt door ’t invoeren van belastingen, waaraan ook de geestel. onderworpen waren, en door ’t verkoopen van brieven van dispensatie (z.g. Crusadas), waren niet opgewassen tegen de groote offers, die gebracht moesten worden. In 1576 verkeerde Spanje in staat van bankroet, hetgeen de ineenstorting van ’t Sp. gez. in de Ned. gew. na zich sleepte, terwijl men niet in staat was geweest te verhinderen, dat de Turken Tunis en La Goleta veroverden (1573). Plannen werden er zelfs al beraamd door Willem van Oranje en Elizabeth, om met hulp van Fransche vrijbuiters de Sp. in West-Indië aan te vallen. Tot Ph.’s geluk waren zijn tegenstanders niet eensgezind. In de Ned. gew., waar de Zuid-Ned. adel naijverig was op ’t gezag van Willem van Oranje, gaven de partijschappen gelegenheid aan Alexander Farnese van Parma, om door’t aanknoopen van onderhandelingen en verbindingen met de ontevreden elementen (Unie van Atrecht, 1579) een nieuwe basis te vormen voor ’t Sp. gezag. Aanmerkelijk versterkt werd Spanje door de bezetting van Portugal (1580; zie PORTUGAL), waardoor het ook de beschikking kreeg over de hulpbronnen van dit land. Pogingen van den pretendent Antonio om zich met hulp van de Engelschen en Hollanders meester te maken van den Port. troon, mislukten in de jaren 1581 en 1582 door het overwicht van de Sp. vloot onder Santa Cruz.

In de Ned. gew. zag het er gunstig uit voor de Spanjaarden. Door den overgang van den stadh. Rennenberg naar de zijde der Sp., waren de gew. Groningen, Drente en Overijsel weer onder ’t Sp. gezag gekomen (1581), terwijl de Sp. landvoogd Parma de eene stad na de andere in de Zuidel. Ned. bezette, vasten voet kreeg aan de Maas door de verovering van Maastricht, aan de Waal door die van Nijmegen en de belangrijke stad Antwerpen veroverde (1585). Ph. meende, dat nu het oogenblik gekomen was om de Ned. te onderwerpen en Eng. te veroveren. Tegen den raad van Santa Cruz en Parma, die eerst aandrongen op ’t veroveren van een belangrijke zeehaven, zette hij de uitrusting van een vloot door, die in 1588 onder bevel van Medina Sidonia uitzeilde, maar weinig kon uitrichten tegen de kleine, snelvarende IIoll. en Eng. schepen, zoodat zij met zware verliezen onverrichter zake naar Spanje moest terugkeeren. Groote gevolgen had de inmenging van Ph. in de Fransche aangelegenheden.

Van den dood van Hendrik III van Frankrijk (1588) en den daarop gevolgden burgeroorlog wilde hij gebruik maken om dit land onder de machtssfeer van Spanje te brengen. Parma kreeg last in de Ned. over te gaan tot een defensief optreden en met zijn troepen Noord-Frankrijk binnen te vallen, waar hij echter niet opgewassen was tegen Hendrik IV. De Holl., onder leiding van den stadh. Maurits, maakten gebruik van ’t verzwakken der Sp. troepen in de Ned., door de eene stad na de andere aan de Spanj. te ontrukken, waartegen noch Parma, noch na zijn dood in 1592 zijn opvolgers iets konden doen. Onderwijl was de innerl. toestand van Spanje steeds slechter geworden. Met moeite werd door ’t volk het noodige geld opgebracht. De handel, die in het begin van de regeering van Ph. in vollen bloei was, ging achteruit door de concurrentie van Holl., Eng. en Franschen, die hun rooftochten uitstrekten tot de West-Ind. eil. en de Molukken. Meer en meer waren de Sp. genoodzaakt de vaart op hun koloniën over te laten aan de koopl. van de Hanze-steden, ten einde op die wijze de waren uit de koloniën te krijgen.

In Aragon had Ph. te kampen met ’t volk, dat zijn rechten verdedigde, wanneer hij inbreuk wil maken op de jurisdictie van den opperrechter Launza, die geweigerd had den staatssecr. van Ph., Antonio Perez uit te leveren. Ph. trad met geweld op, liet Launza ter dood brengen en ontnam aan Aragon zijn oude rechten. Ph. had ondanks den desolaten toestand van de geldmiddelen ’t plan niet opgegeven om Eng. aan te vallen, welks macht hem gebleken was, toen in 1689 ’t aan een Eng. vloot gelukte een legermacht te laten landen in Portugal. Een groote vloot werd door Ph. uitgerust en plannen beraamd, om met steun van Ieren en Schotten, Eng. aan te vallen, ’t Gelukte aan Essex en Perez om Elisabeth over te halen tot een aanval op Spanje. In 1596 verscheen er een Eng.-Holl. vloot vóór Cadiz; de stad werd genomen en verwoest, terwijl een groot deel van de Sp. vloot werd vernietigd. In de Ned. gew. werd de toestand voor Ph. steeds ongunstiger: al ’t land benoorden de gr. riv. en Zeeland waren vrij gemaakt van ’t Spaansche gezag en was de onafhankelijkheid dezer gewesten erkend door Frankrijk en Engeland (1596).

Ten einde nog een poging te doen om Zuid-Nederland voor zijn geslacht te bewaren, gaf Ph. de souvereiniteit over deze gew. aan Albertus van Oostenrijk, met wien zijn dochter Isabella gehuwd was met de bepaling, dat indien een van beide kinderloos stierf, de Zuid. Nederl. zouden terugvallen aan Spanje (1598). Uit deze laatste clausule kwam de handigheid van Ph. aan den dag, daar het te voorzien was, dat ’t huwelijk kinderloos zou blijven. Met Frankrijk kwam nu de vrede van Verviers tot stand (1598). Kort daarop stierf Ph. (Sept. 1598).

Litt. a. Bronnen: Documentos ineditos para la hist. de Espana (1842 e. v. j.); Coleccion de documentos ineditos (1892 e. v. j.); Col. nueva de doe. ineditos de Espana y de sus Indias (1892 e. v. j.); Col. de doe. ineditos de las antiguas poss. Esp. de Uit.; Gachard, Corr. de Philippe (1848—1879); Corresp. de Granveile (ed. Piot); Corr. du card. de Granvelle (ed. Poullet); Papiers d’état de Granvelle (ed. Weiss); (zie ook A. Perez; voorts de Cat. of Stat. Papers; de Relazioni degli Amb.

Veneti (ed. Albin); de inventarissen der Arch. van Simancas van Dias Sanchez, van Parijs door Paz en van Sevilla door Torres y Lanzas). b. Schrijvers: Sepulreda, De rebus gestis Ph. II (1780); Porzeno, Vida y hechos del sr. rey Felipe II (1863); Cabrera de Cordoba, La Hist.de Felipe II (1876); Fernandez Montana, Nueva Luz y verdad historica sobre Felipe 11(1891); Forneron, Hist. de Philippe II (1881); Hume, Philipp II of Spain (1897); Ranke, Fürsten und Volken von Süd-Europa im XVI. und XVII. Jahrh. (1874); Philippson, Zeitalter von Philipp II und Elisabeth (1882); Bratle, Fil. II (1909); (zie verder SPANJE, Geschiedenis, NEDERLAND, TACHTIGJARIGE OORLOG).

Ph. III, geboren 1578, volgde in 1598 zijn vader Ph. II op. De regeering werd geleid door den markies de Denia, later verkozen tot graaf van Lerma, die, gesteund door Fuentes en Padilla, den koning wist over te halen' een vloot uit te rusten ten einde de Ieren, die onder Tyrone in opstand waren gekomen tegen de Engelschen, te steunen. Wel gelukte de landing (1601), maar in 1602 werd het Iersch-Spaansch leger vernietigd door de Eng. onder Montjoy. Toen in 1603 Elisabeth gestorven was, gelukte het den Sp. dipl. Velasco vrede te sluiten met Engeland (1604). Meer en meer bleek het, dat de Sp. geldmiddelen niet toereikend waren om de onderwerping te brengen van de Ned. gew., al gelukte het Spinola ook Ostende in te nemen (1604) en invallen te doen in Gelderland. Ter zee waren de Holl. meester.

De Holl. adm. Heemskerk kon zelfs een aanval ondernemen op Gibraltar, waar een Sp. eskader werd vernietigd. In 1609 kwam er, na langdurige onderhandelingen, onder bemiddeling van Frankr. en Eng. een wapenstilstand (Twaalfj. Best.), waarbij Ph. de onafhankelijkheid der Ned. gew. erkende. Te zelfder tijd werd aan de welvaart van Spanje een zware slag toegebracht door de verdrijving van de Morisco’s, welke op ’t drijven van Lerma begonnen werd in Valencia (Sept. 1609) en later voortgezet was door geheel Spanje. Onder Ucida, den opvolger van Lerma, wiens bewind zich gekenmerkt had door een grenzenlooze verkwisting, werd Spanje gewikkeld in den dertigj. oorlog, doordat het steun verleende aan den Duitschen keizer, terwijl de bezetting van het Veltlindal door Feria, den stadhouder van Milaan, ’t Sp. rijk in oorlog bracht met Frankrijk (1620— 1626). In 1621 stierf Ph. III, ’t land in een treurigen toestand achterlatend.

Ph. IV, geboren 1605, volgde in 1621 zijn vader Ph. III op. De leiding van de regeering liet hij over aan graaf Olivares, die door een zuinig beheer den toestand der fin. verbeterde, hetgeen Spanje te stade kwam in den oorlog tegen de Rep. der Ver. Ned., Frankrijk en Engeland, dat door de reg. van Richelieu overgehaald was tot een bondgenootschap. De Spanjaarden konden zich handhaven in de Palts, terwijl de Holl. Breda verloren (1625) en een nederlaag leden bij Guayaquil (Zuid-Amerika). In 1626 sloot Frankrijk vrede, die echter slechts kort zou duren, daar er geschil ontstond over de regeling der opvolging in Mantua (1628). Ten einde nu de handen vrij te krijgen, sloot Olivares vrede met Eng. (1629), waarop opnieuw de oorlog begon tegen Frankrijk (1629—1631). ’t Bleek nu, dat de Sp. fin. uitgeput waren.

Zij waren niet in staat Mantua te houden. Bij den vrede van 1631 moesten zij ’t land in handen laten van den graaf van Nevers, den Franschen pretendent. Ook in de Ned. gingen de zaken slecht. Frederik Hendrik maakte zich meester van ’s-Hertogenbosch (1629) en veroverde de vestingen langs de Maas met Maastricht en Zuid-Limburg (1632). Toen de Sp.-keizerl. troepen in 1634 een overwinning hadden behaald op de Zweden, begon Frankrijk opnieuw den oorlog (1635—1659). In de Ned. wist de Sp. landvoogd kard.-inf. Ferdinand zich staande te houden tegen de Fransche en Holl. troepen. Toen evenwel een Sp. transportvloot op de reede van Duins vernietigd werd door de Holl. (1639) was ’t lot der Sp. in de Ned. beslist.

De moeilijkheden van Spanje namen toe door den opstand der Cataloniërs, die ontevreden waren op ’t Sp. bestuur, wegens ’t schenden van hun voorrechten (1640) en den opstand der Portugeezen, die ontevreden waren over de zware lasten (1640). Uit Catalonië werden de Sp. troepen verjaagd, waarop men hier Lod. XIII uitriep tot graaf. In Portugal werd Joao Bragansa tot koning uitgeroepen. De ontevredenheid over ’t bestuur van Olivares nam toe, zoodat zijn vijanden, geleid door de koningin, weinig moeite hadden om in 1643 zijn val te bewerken. Verbetering in den toestand kwam er echter niet. In 1646 ondernamen de Franschen een aanval op de Sp. vestingen in Toscane, waarop de onderkoning van Napels, de hertog van Arcos, er toe overging een belasting te heffen van de Napolitanen ten einde te kunnen zorgen voor de verdediging van 't land. Een opstand der Napolitanen onder Tommaso Aniello was hiervan ’t gevolg (1647). t Gelukte echter aan de Sp. om den opstand te onderdrukken door gebruik te maken van de verdeeldheid der bevolking (1648).

De handen vrij tegenover Frankrijk kreeg de Sp. reg. door de vredes van Munster en Osnabrück, waarbij ‘t de onafhankelijkheid der Rep. der Ver. Ned. erkende. Gebruik makende van de verdeeldheid in Frankrijk (Fronde) konden de Spanj. in den beginne succes behalen: Catalonië moest ontruimd worden door de Franschen (1652), waardoor dit gewest weer onder ’t Sp. gezag terugkeerde. Bij Valenciennes leden de Fransche troepen onder Turenne een zware nederlaag (1656). De kansen keerden echter, toen Engeland een verbond sloot met Frankrijk (1656). Ter zee leden de Sp. een nederlaag bij Vera Cruz (1657), terwijl zij te land verslagen werden bij Duinkerken (1658). Verschillende vestingen als Dixmuiden, Gravelines en Bergen vielen in handen der Franschen. In 1659 kwam de vrede met Frankrijk tot stand (vrede van de Pyreneeën), waarbij Spanje Artois en Roussillon moest afstaan.

De Sp. meenden nu in staat te zijn, Portugal te heroveren; echter ook dit mislukte en nadat de Sp. troepen bij Caracena verslagen waren door de Eng.-Portug. troepen onder Schomberg en Marialva, was t duidelijk, dat Sp. de onafhankelijkheid van Portugal zou moeten erkennen, hetgeen echter eerst na den dood van Ph. IV, die in 1665 stierf, geschiedde. Was de reg. van Ph. IV op pol. gebied voorSp. een periode van toenemend verval, op kunstgeb. verkeerde Sp. in grooten bloei. Op litt. gebied blonken uit de dichters Lope de Vega, Calderon, Molina en Moreto door hun dram. poëzie, Quevedo door zijn satires, Velez de Guevara door 't teekenen van de zeden van dezen tijd.

Op ’t gebied van de schilderkunst moeten genoemd worden Velasquez, Zurbaran, Murillo en Ribera. Al ’t mogelijke werd door Ph. IV gedaan om de kunst te bevorderen. Hij stierf in Sept. 1663.

Ph. V, kleinzoon van Lodewijk XIV van Frankrijk, geb. 1683, aanvaardde in 1700, krachtens het testament van Karel II van Spanje, de heerschappij over de Sp. mon. Toen Leopold I van Oostenrijk opkwam voor de belangen van zijn zoon Karel en de zeemog. bevreesd werden voor een te groote machtsuitbreiding van Frankrijk, brak in 1702 de Sp. successie-oorlog uit, die eindigde met de vredes van Utrecht (1713) en Rastadt (1716) waarbij Spanje moest afstaan aan Oostenrijk de Zuid. Ned., Napels, Sardinië en Milaan, aan Engeland Minorca en Gibraltar, aan de Rep. der Ver. Nederlanden een deel van Opper-Gelre, waarvan de rest kwam aan Pruisen en aan Savoye Sicilië. Van de omstandigheid, dat Catalonië, Aragon en Valencia de zijde hadden gekozen van Karel van Oostenrijk maakte Ph. gebruik om hun voorrechten in te trekken. De leiding van de regeering kwam te berusten bij Alberoni (1714—1719), die ’t plan had de Sp. mon. in haar vroegeren omvang te herstellen en daardoor in oorlog geraakte met Savoye, Oostenrijk, Frankrijk, Eng. en de Rep. (Quadruple Alliantie) (1717—1720). Spanje was niet bij machte ’t vol te houden. Alberoni moest aftreden (1719) en bij den vrede van den Haag (1720) kwam Sardinië aan Savoye, Sicilië aan Oostenrijk, terwijl Ph.’s zoon Karel Parma en Piacenza in leen kreeg van den Duitschen keizer.

Een oogenblik scheen het, alsof Spanje tengevolge van de verdeeldheid tusschen Engeland en Oostenrijk er in zou slagen Gibraltar langs den weg van onderhandeling terug te krijgen (1721), maar toen het aan de Eng. reg. bleek, dat Spanje ook toenadering zocht tot Oostenrijk, ging deze kans te niet. Zelfs verklaarde Spanje in 1727 den oorlog aan Engeland. In ’t volgende jaar, toen de plannen van koningin Elisabeth tot een huwelijk tusschen haar zoon en Maria Theresia mislukt waren, sloot Spanje vrede met Engeland en kwam er een verbond tot stand tusschen Spanje, Frankrijk en Engeland (verdrag van Sevilla 1729). ’t Verbond met Frankrijk is van langen duur geworden en Sp. steunde dit land in den Poolschen Successie-oorlog (1733-1738) en den Oost. Succ.oorlog (1740—1748). Met Engeland bleef de verhouding slechts korten tijd goed.

Aanleiding tot verwijdering was het feit, dat de Eng. reg. aan de Spanjaarden ’t recht ontzegde om Eng. schepen in Amerika te onderzoeken. Een oorlog hierover brak in 1739 uit (de zgn. Negenj. oorlog of Asiento oorlog). Ph. V, die in Jan. 1724 afstand van de regeering had gedaan ten behoeve van zijn zoon Lodewijk I, maar na diens dood in Aug. 1724 de regeering weer op zich genomen had, stierf in 1746.

< >