Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Ostade (adriaen van)

betekenis & definitie

Ostade (adriaen van) - geb. te Haarlem 1610, aldaar gest. 1685. Hollandsch genreschilder. Leerling van Frans Hals, tegelijk met Adriaen Brouwer. In 1634 wordt A. v. O. in het gilde vermeld.

Door zijn tweede huwelijk met een Amsterdamsche komt hij onder invloed van Rembrandt, hetgeen men in zijn werk duidelijk bespeuren kan. De kunst van O. beteekent een herleving van het genre en vooral van het boerenstuk, dat in de 16e eeuw met Breughel een ongekende hoogte had bereikt. Daar tusschen vallen de oorlogsjaren met Spanje, en Holland komt daaruit als een zelfstandig land te voorschijn. Ook in de kunst is dat in alle opzichten duidelijk. O. geeft een geheel eigen kijk op het boerenleven, anders dan Breughel het had gedaan, ook anders dan zijn tijdgenoot David Teniers, die onder invloed van den uit Holland naar Antwerpen uitgeweken A. Brouwer, voor Vlaanderen deze kunstuiting weer opneemt. Het werk van A. v. O. is gewoonlijk met naam en jaartal voorzien en daardoor meer gedocumenteerd dan dat van eenig schilder uit zijn tijd; zoodoende kan men ook zijn ontwikkelingsgang volgen; zijn zuiver Haarlemsche tijd en de invloed van de Amsterdamsche sfeer zijn van elkaar te scheiden. Voor ons is hij de boerenschilder bij uitnemendheid. Toch heeft hij ook andere motieven gecomposeerd.

Enkele bijbelsche voorstellingen en voorts een reeks van enkele figuren in hun beroep voorgesteld: zoo bijv. de dokter, de bakker, de vischhandelaar, enz. In typeering blijft hij in deze werken echter dezelfde. Het oeuvre van A. v. Ostade telt meer dan 900 werken. Tot de navolgers en veelal imitatoren van A. v. O. behooren Cornelis Dusart, Cornelis Bega en Hendrik Martens Sorgh. — Litt, en opgave der werken bij Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon, waar ook de prenten, die naar zijn werken zijn gemaakt, zijn opgegeven.

Voorts Hofstede de Groot, Verzeic hnis der Werke der Holl. Maler des XVII. Jahrhunderts (Bd. III); W. v. Bode, Die Meister der holländischen und vlämischen Malerschulen (Verlag Seemann 1919),

< >