Tweede huwelijk - Over het algemeen is een tweede of verder huwelijk aan dezelfde bepalingen onderworpen als een eerste huwelijk. Met name bestaat ook dan van rechtswege algeheele gemeenschap van goederen, voor zoover bij liuwelijksche voorwaarden niet anders is bepaald (art. 235 B. W.). Indien er echter uit het vroeger huwelijk kinderen of afkomelingen aanwezig zijn, kan aan den nieuwen echtgenoot, door de vermenging van goederen en schulden bij eenige gemeenschap, geen meerder voordeel opkomen, dan ten beloope van het minste gedeelte hetwelk een dier kinderen, of bij vooroverlijden de nakomelingen ervan, bij plaatsvervulling, genieten en zonder dat dit voordeel immer het een vierde des boedels van den hertrouwden echtgenoot mag te boven gaan. De voorkinderen of hun afkomelingen hebben, ten tijde van het openvallen der nalatenschap van den hertrouwden echtgenoot, een rechtsvordering tot inkorting of vermindering; hetgeen het geoorloofde gedeelte te boven gaat, valt ten voordeele van die nalatenschap (art. 236 B. W.). De man of de vrouw, kinderen of afkomelingen hebbende uit het vroeger bed, een tweede of volgend huwelijk aangaande, mag aan den tweeden of verderen echtgenoot, ook bij huwelijksche voorwaarden, geen meerdere voordeelen bespreken dan hetgeen bij het vorige art. is omschreven (art. 237 B. W.). De echtgenooten mogen elkander ook langs zijdelingsche wegen niet meer geven dan volgens vorenstaande bepalingen is toegestaan (artt. 238 en 239 B. W.). Ook bij uitersten wil mag bij aanwezigheid van kinderen uit vorig huwelijk aan den nieuwen echtgenoot niet meer worden vermaakt dan het minste gedeelte, dat een der wettige kinderen geniet en zonder dat ooit de beschikking het vierde deel van de goederen van den hertrouwden echtgenoot mag te boven gaan (art. 949 B. W.). — Ook ingeval kinderen uit vorig huwelijk aanwezig zijn, worden winst en verlies gelijkelijk tusschen de echtgenooten gedeeld, tenzij de gemeenschap daarvan bij huwel. voorwaarden zij uitgesloten of gewijzigd (art. 240 B. W.). — Wanneer de vrouw een tweede huwelijk aangaat, vervalt de onderhoudsplicht harer schoonkinderen (art. 377 B. W.). — Zie voor tweede huwelijk der moedervoogdes onder MEDEVOOGD (art. 406 B. W.). — Tweede huwelijk met schoonbroeder of -zuster is verboden, behoudens de mogelijkheid van dispensatie (art. 88 B. W.). Tusschen personen, wier huwelijk, om welke reden ook door echtscheiding is ontbonden, mocht voorheen een nieuw huwelijk niet plaats hebben (art. 90 B. W.). De wet van 18 Febr. 1922, Stb. 69, heeft deze verbodsbepaling doen vervallen, mits een jaar verstreken zij. Een verder huwelijk tusschen dezelfde personen is ook thans verboden. — Zie voor tweede huwelijk ingeval van vermoedelijk overlijden van den eersten echtgenoot artt. 550 en 551 B. W.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk