Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Oostenrijk II

betekenis & definitie

Oostenrijk II - De nieuwe staat Oostenrijk is een republiek, geproclameerd op 12 November 1918, bestaande uit zeven provinciën, de voormalige kroonlanden Neder-Oostenrijk, Opper-Oostenrijk, Salzburg, Stiermarken (behalve het Z. deel), Karinthië, Tirol (behalve het Zuiden, zie OOSTENRIJK I) en Vorarlberg benevens uit de stad Weenen en het Burgenland, een strook van West-Hongarije, door Duitschers bewoond, die pas in 1921 door Hongarije is ontruimd en waarvan nog niet bekend is, of zij een afzonderlijke provincie zal vormen. O. heeft ongeveer 6.5 millioen inw., (1920), waarvan 1.8 millioen in Weenen. Sedert 1910 is de mannelijke bevolking van O. in zijn tegenwoordigen omvang verminderd met 206.000 of 6,6 %, de geheele bevolking met 227.000 of 3.6%. De bevolking is overwegend Duitsch.

Alleen in Weenen woont een belangrijk aantal Joden (± 180.000) en Tsjechen (± 100.000). — Men kan O. verdeelen in 1) het Zuidoostelijk deel van het Bohemerwoud ; 2) het Oostelijk einde van de Noord-Alpine hoogvlakte, n.l. de Oostenrijksche hoogvlakte, die gedeeltelijk uit diluviale afzetgesteenten, gedeeltelijk uit tertiair heuvelland bestaat, ’t Kleine gebergte Hausrück, dat er zich boven verheft, bereikt 800 M. Het vruchtbare Donaudal vormt de N.-grens der Oostenrijksche hoogvlakte. Oostelijk ervan ligt het Weener-bekken, een driehoekig dalingsveld, dat in het Z. uit laag tertiair heuvelland, in het N. (Marchfeld) uit een vlakte bestaat; 3) een deel der Oost-Alpen, n.l. de Noordelijke Kalk-Alpen en een deel der Centrale Alpen. De eerste hebben schilderachtige, woeste vormen, maar verheffen zich slechts sporadisch boven de sneeuwgrens (Zug-spitze, Watzmann, Dachstein, 3000 M.). Zij eindigen aan den Donau in het Wiener-Wald. Van de kristallijne kernzône zijn ze gescheiden door de lengtedalen van de boven-Inn, Salzbach en Enns. De kernzône begint in ’t O. met de groep Oetzthaler Alpen (Wildspitze, 3770 M.); Oostelijk van den Brennerpas krijgt zij den naam van Zillerthaler Alpen. Tot zoover vormt de kam tegenwoordig de grens met Italië. De voortzetting van den hoofdkam: de Hohe Tauern (Gross-Glockner, 3800 M.) en het centrale deel van ’t Pustertal (Oostelijk van het Toblacherveld tot het bekken van Villach) behooren geheel tot Oostenrijk. Hier vormen de Karnische Alpen de Z.-grens.

De hoofdkam is tot hiertoe sterk vergletsjerd. Oostwaarts splitst zich deze in de Lage Tauern, Eisenerz Alpen in ’t N. en de Stiermarksche Alpen, gescheiden door het lengtedal der Mur. Hier is het gebergte minder hoog. Geheel O. behoort tot het stroomgebied van den Donau. Het Donaudal en sommige deelen der hoogvlakte en der bekkens zijn zeer vruchtbaar en hebben belangrijken landbouw en veeteelt. Verbouwd worden o. a. tarwe, maïs, verschillende ooftsoorten, wijn, suikerbieten. In de Alpen worden zout (Salzburg, Salzkammergut), ijzer (vooral de zeer rijke Erzberg bij Eisenerz in Stiermarken) gewonnen. Verder is in de bergen druk vreemdelingenverkeer en houthandel.

In de steden vrij belangrijke industrie, vooral in Weenen, Linz en Steyr. — O. is een belangrijk doorgangsland voor het verkeer. De voornaamste wegen convergeeren in Weenen. De Donau wordt druk bevaren. — De regeering bestaat uit een president, voor 4 jaar gekozen door de beide kamers, eenmaal herkiesbaar. Die kamers zijn de Nationalrat, voor 4 jaar gekozen door algemeen evenredig stemrecht van mannen en vrouwen boven 20 jaar en de Bundesrat, gekozen door de provinciale vergaderingen en den gemeenteraad van Weenen, in verhouding tot de bevolkingssterkte. De Bundesrat heeft slechts adviseerende stem. Elke provinciale vergadering (Landesversammlung) heeft maar één kamer, volgens hetzelfde kiesrecht gekozen en kiest uit zijn midden een Landesausschuss. — Litt.: Beiträge zur Statistik der Republik Oesterreich, herausg. v. d. stat. Zentralkommission; Statistisches Handbuch für die Republik Oesterreich, deel 1,1920; Wirtschaftsstatistische Materialien über Deutsch-Oesterreich, zusammengest. v. d. niederösterr. Handelsund Gewerbekammer (Weenen 1919); M. Hainisch, Wirtschaftliche Verhältnisse Deutsch-Oesterreichs (München 1920); S. Strakosch, Die Grundlagen der Agrarwirtschaft in Oesterreich, 2e druk (Weenen 1917).

< >