Omân, - staat in den O.-hoek van Arabië, naar de hoofdstad ook wel Maskate genoemd ; ± K.M.2 groot, met ±1.000.000 inw. Het is gevormd door de kuststreek tusschen Hafa en Merbat en het daaraan grenzende achterland : een kaal, somber bergland, bestaande uit tertiairen kalksteen, die op oudere rotsgesteenten, o. a. graniet, rust en dat zich in den Djebel el Achdar tot 3020 M. verheft. Het klimaat is droog en heet. Maskate hoeft een gem. jaartemp. van 27,3°, een Junivan 33.6°, een Jan.van 20,3°, en uitersten van 40,8° en 16°.
De 167 m.M. regen vallen meest in den winter. De plantengroei is arm, op eenigen boomgroei in het gebergte na, meest steppe en woestijn. De bewoners zijn Arabieren, in de steden sterk met negerbloed vermengd; verder wonen er Beloedsjen, Hindoes, enz. In de kustvlakte wordt nog vrij veel aan irrigatielandbouw gedaan; verbouwd worden dadels, bananen, vijgen, druiven en mais. In het binnenland worden goede kameelen geteeld.
Visscherij (ook naar paarlen) is een belangrijk middel van bestaan. Ook wordt zeezout gewonnen. Wol- en wapenindustrie. De handel is grootendeels met Indië. De invoer bedroeg in 1914 ƒ 4.897.000, de uitvoer ƒ 3.246.000.
Voornaamste uitvoerproducten waren dadels, zuidvruchten, zout, visch, paarls, paarlemoer en wollen goederen. Hoofdstad is Maskate. De voornaamste handelsstad is Matra, vanwaar een weg naar het binnenland gaat. De regeeringsvorm is absolute monarchie. Engeland heeft grooten invloed.