Omaijaden, - Mohammedaansche dynastie der khaliefen, die haar naam draagt naar haar stamvader Omaija ibn Abd Sjems van den stam der Koreisj, kwam met Moawia aan de heerschappij, regeerde in het Oosten van 661 tot 750. De regeeringsjaren der leden van dit geslacht zijn : Moawia I —680, Jezid I —683, Moawia II -683, Merwan I —686, Abd al Malik —705, Walid 1 —715, Solaiman—717, Omar Il—720, Jezid II —724, Hisjam —743, Walid II —744, Jezid III —744, Ibrahim en Merwân II —750, Onder deze dynastie, bepaaldelijk onder de regeering van Walid I, bereikte het khaliefenrijk zijn grootste uitbreiding en strekte zich over geheel Voor-Azië (uitgenomen Klein-Azië) tot aan de grenzen van Siberië, China en Indië, over geheel Noord-Afrika en Spanje uit. Maar inwendige twisten onder de Moslims, strijd van verschillende kroonpretendenten, enz. brachten de dynastie kort daarna op den rand des ondergangs, waarvan ook krachtige persoonlijkheden, zooals Hisjam, haar niet meer konden redden. Tenslotte werd door een lang voorbereide propaganda de macht der tegenpartij, die een khalief wilde uit het huis van Mohammed, haar te sterk.
De laatste Omaijade werd aan de Zab verslagen en op zijn vlucht in Egypte gedood. Hetzelfde lot ondergingen de meeste leden van zijn geslacht door de hand van de overwinnende Abbasiden ; alleen een kleinzoon van Hisjam, geheeten Abd er Rahman, ontkwam naar Spanje en werd aldaar de stamvader der Spaansche Omaijaden, die hun residentie te Cordova hadden. Deze regeerden van 766—1031; de regeeringsjaren der enkele vorsten zijn : Abder Rahmân I —788, Hisjâm I —796, Hakam I —822 ; Abd er Rahmân II —862, Mohammed I —886, Mondhir — 888, Abdallah —912, Abd er Rahmân III —961, Hakâm II —976, Hisjâm II, Mohammed II, Solaiman —1013 (deze drie wisselden elkaar op den troon af). Nog traden als vorsten op Abder Rahmân IV —1018, Abder Rahmân V —1023, Mohammed III —1024 en Hisjâm III —1031, maar hun macht had in werkelijkheid niets te beteekenen en werd overschaduwd door die der Hammoediten van Malaga, die tijdelijk ook in het rijk der Omaijaden de baas speelden. Den grootsten luister beleefde de dynastie onder Abder Rahmân III, die den eenvoudigen titel van Emir, dien zijn voorgangers gedragen hadden, met dien van Vorst der Geloovigen d. i. khalief verwisselde en als bevorderaar van kunst en wetenschap, evenals zijn opvolger Hakâm II, een welverdienden naam geniet. Maar onder Hisjâm II, die als knaap aan de regeering kwam, ging de werkelijke macht in het rijk over aan den hadjib (rijkskanselier), als hoedanig toen de beroemde Almanzor (zie MANSOER) optrad. Vanaf het begin der elfde eeuw beginnen zich in de verschillende Moh. steden van Spanje onafhankelijke heerschers op te werpen, die bij hun dood hun macht aan hun nakomelingen nalaten en zoo de grondvesters worden van kleine dynastiën, door de Spanjaarden naar het voorbeeld der Arabische geschiedschrijvers Reyes de Taifas (koningen over een deel) genoemd, totdat de Almoraviden naar Spanje overkomen.