Notenschrift, - de verzameling van teekens waarmee de tonen in de muziek worden aangeduid. De behoefte aan een n. deed zich — natuurlijk ! — gevoelen, zoodra men eenmaal vastgestelde melodieën (toonreeksen) onveranderd wenschte te bewaren. Zoo zien wij reeds bij de oude Grieken een n. waarvoor zij de letters van hun alphabet gebruikten. Die letters werden, om bijzondere tonen aan te wijzen, liggend en soms ook verminkt neergezet.
Toen in de 8e en 9e eeuwen van onze Chr. jaartelling de toonkunst zich ging ontwikkelen, kwamen de Neumen in zwang. Guido van Arezzo verduidelijkte het Neumenschrift door het aanbrengen van een tweetal lijnen. Later gebruikte hij er vier, en door ’t bijvoegen van een vijfde ontstond onze notenbalk. In de 18e eeuw was sporadisch ook in gebruik een n. op zes lijnen. Uit de Neumen ontwikkelden zich het Mensuraalschrift met vierkant-ruitvormige noten, en daaruit is weer ons tegenwoordig n. voortgekomen.
Het heeft nimmer ontbroken aan hervormers, die in ons n. vele gebreken zagen en daaraan wilden tegemoetkomen door een nieuw systeem van muzieknoteeren, maar geen van die stelsels heeft zich kunnen handhaven. Dat is verklaarbaar : ons n. is compleet, duidelijk en — ’t geen de hoofdzaak is — zóó beslist in zijn voorschriften, dat verkeerd opvatten niet mogelijk is. Litt. : H. Riemann, Studiën zur Geschichte der N.; Joh. Wolf, Gesch. der Mensuralnotation von 1250 bis 1460; C. A. Abdy Williams, Story of notation.