Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Nordenskjöld

betekenis & definitie

Nordenskjöld, - 1) (Adolf Erik, baron), geboren 1832 te Helsingfors, overl. 1901 op zijn landgoed nabij Lund, was de zoon van een mijnbouwkundige. Na zijn studiën te Helsingfors en Berlijn vergezelde hij zijn vader bij delfstoffenonderzoek in den Oeral, werkte als docent aan de univ. te Helsingfors en verwierf in 1856 een keizerlijk stipendium voor een reis naar Siberië en Kamsjatka. Het volgend jaar echter moest hij om staatkundige redenen Finland verlaten (als Zweedschgezind) en vestigde zich in Zweden, waar hij met den geoloog Torell samenwerkte en dezen vergezelde op twee expedities naar Spitsbergen, 1867 en 1861, die belangrijke geologische resultaten opleverden (aangetoond werd uit fossielen, dat Spitsbergen in den tertiairen tijd een gematigd warm klimaat had). In 1864 en 1868 leidde hij tochten naar dezelfde eilanden voor het meten van een meridiaanboog en verder onderzoek ; 1870 bezocht hij West-Groenland ; stond in 1872 weer aan het hoofd van een expeditie naar Spitsb., welke daar overwinterde en deed in volgende jaren tochten in de Karische zee.

Hij bewees, dat deze niet altijd door het ijs onbevaarbaar was, door de Jenissei-monding te bereiken. Nu besloot hij tot een vaart langs de N.-kust van Siberië door de Bering-straat, om de mogelijkheid der Noord-Oostelijke doorvaart te toonen. Het benoodigde daarvoor was spoedig bijeen (vooral door den Gotenburger reeder Dickson, die ook vroegere tochten had bekostigd) en in Juli 1878 verliet de expeditie op twee stoomschepen Gotenburg. In 't laatst van Augustus was de Lena-monding bereikt, waarop een der booten deze rivier opvoer naar Jakoetsk, terwijl N. met de Vega den tocht voortzette. Dicht bij de Beringstraat moesten zij overwinteren, kwamen in ’t volgende jaar vrij en voeren door die straat Zuidwaarts over Japan, door 't Suezkanaal terugkeerend.

N. werd daarop door koning Oskar II tot baron gemaakt. Zijn tocht beschreef hij in: Vega’s färd kring Asien och Europa (Stockholm 1881), in Ned. vert.: De vaart der Vega om Azië en Europa; de wetenschappelijke resultaten, in 5 dln. (Vega expeditions vetenskapliga jaktagelser), 1882—1887. In 1883 ondernam hij nogmaals met eenige Lappen een door Dickson uitgeruste reis naar West-Groenland, waar de Lappen met sleden 330 K.M. in het binnenland kwamen, beschreven in Den andra Dicksonska expeditionen till Grönland (Stockh. 1885) in Hd. vert.: Grönland, seine Eiswüsten u. s. w., Leipz. 1886. Zijn latere jaren heeft N. besteed aan groote uitgaven op ‘t gebied der historische kartografie. Zijn Facsimile-atlas (Stockh. 1889, ook met Engelschen tekst), geeft een herdruk van 15e- en 16eeeuwsche land- en zeekaarten ; zijn Periplus: Utkast till sjökertens och sjöböckernas äldsta historia (Stockh. 1897), een gesch. van de kartografie en zeevaartkundige litteratuur in de Middeleeuwen. — Litt.: Andersson, A. E. N. (Stockh. 1801); Leslie, Arctic voyages of A. E. N., 1868—1879, (Londen 1880).

2) Erland, baron N., zoon van den vorige, geboren 1877, maakte reizen ter ethnologische studie in Zuid-Amerika: Patagonië 1899, El Gran Chaco 1901—1902, waar hij ook onbekende gebieden en volksstammen bezocht; de binnenlanden van Peru 1904—1906 en Bolivia 1908 -1909. De resultaten zijn o. a. beschreven in De sydamerikanska Indianernas kulturen (Stockh. 1912) en Indianerleben, El Gran Chaco (Leipz. 1913).
3) Otto, neef van Adolf Erik. poolreiziger, geb. 1869, studeerde in de geologie, bereisde 1895— 1897 met den botanist Dusén Patagonië en Vuurland, 1898 Alaska en ondernam met Skottsberg e. a. 1901—1903 op de Antarctic een onderzoekingsreis naar Grahamland, welks Oostkust zij onderzochten. Op geologisch gebied deden zij vele vondsten, vooral op Seymoureiland, waar zij overwinterden; fossielen bewezen ook hier een vrij warm klimaat in tertiaire tijden. In 1903 verging hun schip; door een Argentijnsche boot werden zij gered. Latere reizen deed N. nog naar Groenland en de eilanden ten W. van Chili. Sedert 1905 is hij hoogleeraar te Gotenburg. Zijn tochten zijn beschreven in Frän Eldslandet (Vuurland) (1898), (ook Fr. vert.); Antarctic (het verslag zijner Zuidp.-exp., 1904), in 6 talen verschenen ; Die Polarwelt und ihre Nachbarländer (Leipz. 1909, ook Zweedsche en Fr. uitg.), voorts in eenige dln. de wetenschappelijke resultaten, alsmede Antarctis, in Handb. der regionalen Geologie, (Heidelb. 1913).

< >