Nijkerk - Uitgestrekte gem. in Gelderland, in ’t N.W. der Veluwe, langs de Zuiderzee; 6380 H.A.; meest zandgrond (vruchtbare humus); alleen langs de kust een breede strook klei en in ’t Z.W. wat veen, dat thans grootendeels ontgraven is en waar de volkrijke buurt Nijkerkerveen is ontstaan. De Zuiderzee heeft oudtijds veel land verzwolgen, o. a. het kasteel Hulkestein. De gem. telt 8800 inw., die meest van landbouw en handel leven; voorheen werd er veel tabak verbouwd. De stad N. (oudtijds ook Nieuwkerk geschreven) ligt aan den grooten Zuiderzeestraatweg van Amersfoort—Zwolle (in 1830 geopend) en aan den Centraal-Spoorweg (sedert 1863); ook is het sedert 1902 dooreen buurtspoor met Barneveld, Lunteren en Ede verbonden.
Hoewel N. in 1413 stadsrechten ontving en later een tijdlang grachten, muren en poorten bezat, is het tijdens de Republiek tot het platteland (als schoutambt) gerekend; doch Lodewijk Napoleon nam haar in 1808 weer in den rang der steden op. Zij heeft sedert twee eeuwen een kanaal naar de Zuiderzee, waar een haven van 450 M. lengte is aangelegd. De plaats is geheel als stad gebouwd en telt 5000 inw.; zij bloeit door de drukke weekmarkten, ook voor rundvee, en eenige jaarmarkten voor paarden, De Herv. kerk bezit een sierlijk orgel (1756) en een fraaien toren met klokkenspel (1777). In 1410 werd N. door de Stichtschen en Hollanders geplunderd, en in 1629 door de Spanjaarden en Croaten (Keizerlijken). Het heeft veel geleden door overstroomingen (bij doorbraak van den zeedijk), o. a. in Nov. 1775, in Febr. 1825 en in Jan. 1916.