Niersteen, - ontstaat in het nierbekken of den ureter. Hij bestaat meestal uit piszure zouten. Deze steenen zijn hard, bruinrood of bijna zwart; kristallijn, met een op de breukvlakte duidelijken laagsgewijzen bouw en min of meer gladde oppervlakte. Zeldzamer zijn n. van oxaalzure kalk of van phosphorzure kalk.
De grootte der n. kan zeer verschillend zijn. Uiterst kleine concrementen noemt men nierzand ; zijn zij ietwat grooter, dan spreekt men van niergruis de grootere stukken dragen den naam van n. Omtrent de oorzaak van het optreden van n. valt weinig te zeggen. Waarschijnlijk is wel, dat zij om de een of andere (organische) kern worden afgezet. Sterk zure urine is voor het ontstaan van de piszuur-steenen een voornaam moment. N. kunnen reeds bij kinderen voorkomen. Het vaakst echter treden zij op ietwat ouderen leeftijd op ; waarbij zij vaker bij mannen dan bij vrouwen worden gevonden.
De verschijnselen kunnen verschillend zijn. Komt er alleen nierzand of niergruis voor, dan is het mogelijk, dat klinische verschijnselen geheel ontbreken, omdat de deeltjes gemakkelijk de uitvoerwegen kunnen passeeren en met de urine worden uitgescheiden. Verschijnselen treden eerst op, wanneer door aanwezigheid der steenen de wanden van het nierbekken geprikkeld worden en een ontsteking ontstaat of wanneer een steen ingeklemd raakt en een nierkoliek er het gevolg van is. Bij de nierbekkenontsteking treden etter, of bloed in de urine op. De behandeling van het meestal zeer langdurige proces zal natuurlijk moeten verschillen naar den aard en de grootte der niersteenen. Bij kleine concrementen zal een inwendige medicamenteuze behandeling, drankkuren in Vichy, Fachingen, Karlsbad, Salzbrunnen, enz. aangewezen zijn; bij de aanwezigheid van een grooten steen en gevaar voor afsluiting zal de chirurg moeten ingrijpen.