Nevelvlekken of nevels - (sterrek.). Op maanvrije, heldere nachten ziet men in den kijker talrijke nevelachtige objecten aan den sterrenhemel, die soms, met sterkere optische hulpmiddelen onderzocht, zich in sterren oplossen (sterrenhoopen), soms echter in de machtigste instrumenten nevelachtig blijven: de eigenlijke nevelvlekken. Veelal is het moeilijk uit te maken, tot welk een rubriek een bepaald object behoort. Messier gaf in 1777 de eerste lijst van n. en sterrenhoopen, 103 stuks, waarvan er misschien 25 met het bloote oog zichtbaar zijn (zoo o. a. de sterrenhoop Praesepe en de n. van Andromeda). In 1780 begon W. Herschel den hemel met zijn groote eigengemaakte teleskopen te doorzoeken.
De arbeid werd eerst in Engeland, later aan de Kaap de Goede Hoop voortgezet door zijn zoon John H., die de resultaten samenvatte in een „General Catalogue” (1864), bevattende 5079 objecten. Dreyer’s „New General Catalogue” (1888) telt er 7840; later zijn er, vooral door de fotografie, nog zooveel bijgekomen, dat men het thans bekende aantal n. en st. veilig op 15.000 stuks kan stellen, waaronder schattenderwijs een 1000-tal st.; er zijn er intusschen vermoedelijk ten minste tien maal zooveel voor onze tegenwoordige instrumenten bereikbaar. De n. zijn in de volgende rubrieken te onderscheiden:
1. uitgebreide zeer ijle nevelsluiers;
2. onregelmatige n., waarvan de meest bekende de prachtige Orion-nevel is;
3. kleine, ronde, vrij scherp begrensde „planeetvormige” n., die ook wel, nl. als zij een donker centrum hebben, een ringvorm aannemen;
4. vaag begrensde, meestal ronde, soms langwerpige z.g. „witte” nevels waartoe o. a. de groote Andromedanevel behoort.
De drie eerste soorten hebben, voorzoover zij helder genoeg zijn om spectroskopisch onderzocht te worden, een spectrum van lichte lijnen: van de drie helderste dezer lijnen wordt er een aan waterstof toegeschreven, terwijl de beide andere niet in aardsche spectra vertegenwoordigd zijn: men spreekt daarom van het onbekende gas Nebulium, dat met Waterstof en Helium hoofdbestanddeel van de gasvormige n. is. De gasvormige n. komen bijna uitsluitend in den Melkweg voor, De witte n. daarentegen mijden den Melkweg en zijn in zeer grooten getale bij voorkeur aan de polen van den Melkweg, met name aan zijn Noordpool in de sterrebeelden Leeuw, Maagd en Hoofdhaar van Berenice te vinden. De fotografie heeft bij de helderste dezer witte n. steeds een spiraalvorm geconstateerd, die slechts bij hooge uitzondering, en dan alleen in zeer groote instrumenten, ook visueel is waar te nemen. De spiraal is steeds dubbel: uit een nevelachtige kern ontspringen steeds twee, beide rechts of beide links windende spiraalarmen. — De hierbij gevoegde afbeeldingen zijn reproducties naar de prachtige foto’s, door Ritchey op de Yerkessterrewacht genomen.