Nazarener, - 1) bewoner van Nazaret. Er behoeft op zich zelf niets verachtelijks in dien naam te liggen, voor zoover men niet Nazaret zelf verachtte. Markus gebruikt den naam gaarne. Mattheus geeft — niet in de Statenvertaling — de voorkeur aan Nazareeër.
Het kan zijn, dat hij daarin een aansluiting ziet aan het Hebr. woord netser, spruit, Jesaja 11 : 1, vgl. Zachar. 3 : 8. Anderen verklaren het als: profeet, zanger, heilige of nog anders. De laatste naam wordt ook gegeven aan Christenen in den ouden tijd, later bepaaldelijk aan Joden-Christenen. Sommigen hebben in verband met de Christusmythe en in aansluiting aan Epiphanius, Haeres., 18 vóór-Christelijke N. aangenomen, bijv. W. B. Smith. Vgl. H. U. Meyboom en H. Oort in het Theol. Tijdschrift (1905).
2) bijnaam voor een schildersclub in Duitschland in het begin van de 19de eeuw. Zij staan in hun principes tegenover de Klassicisten onder Winckelmann. Zij zoeken niet hun voorbeeld in de Oudheid, maar willen de Middeleeuwen doen herleven. Toch verschillen zij van de eigenlijke Romantici, die het Duitsch verleden weer deden opleven, daar zij zich verdiepen in het Italiaansche Quattrocento (Francia, Pinturricchio, Perugino en Raphael).
Zij woonden dan ook niet in Duitschland maar vestigden zich in een oud klooster op den Monte Pincio te Rome. Vandaar hun naam „Klosterbrüder von San Isidoro”. Tot de Nazarener behooren Overbeck, W. Schadow, Ph. Veit, Schnorr von Carolsfeld, Steinle, Fuhrich e. a. In 1812 waren zij te Rome. Een hunner bekende werken zijn de fresco’s in de Casa Bartholdy (thans Berlijn Nationalgalerie). Hun streven gaat parallel met dat der Praerafaellieten in Engeland.
Dat zij geen blijvende kunst konden voortbrengen, laat zich verklaren uit het principe der N., die zich ten slotte tot copie van inzichten en werkwijze bepaalden in plaats van de uitbeelding hunner inzichten te zoeken in een nieuwe natuurstudie. In karakter verschilt hun kunst van het Quattrocento door een overdreven naieveteit en sentimentaliteit. Men leze de „Herzensergiessungen eines kunstliebenden Klosterbruders” van Wackenroder, een der Nazareners (Verlag Kiepenheuer, Weimar 1916). Litt.: Muther, Geschichte der modernen Malerei, Bd. I en de daar vermelde uitvoerige litteratuur betreffende de richting en de kunstenaars; Meier-Graefe, Entwicklungsgeschichte der modernen Malerei, Piper-Verlag München.