Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Moerkerken (p.h.jr.)

betekenis & definitie

Moerkerken (p.h.jr.) - Ned. letterkundige, geb. te Middelburg in 1877, ging in 1896, na een jaar bij A.J. Derkinderen gewerkt te hebben, in de letteren studeeren te Utrecht, promoveerde in 1904 op een proefschrift De satire in de Nederlandsche kunst der Middeleeuwen, dat zeer de aandacht trok. Was daarna leeraar aan de H.B.S. te Haarlem, en werd, begin 1921, buitengew. hoogl. in aesthetiek aan de Ac. v. Beeld. Kunsten te Amst.; werkte mee aan de N. Gids en maakte houtsneden.

Werken: Modron (klein drama in proza, 1903), De Doodendans (drama in verzen, 1905), 30 Verzen (1907), De dood van Keizer Otto 3, Christus op de Alpen (twee drama’s, 1910), daarna alleen verhalend werk: De dans des levens (vertellingen, 1912), De ondergang van het dorp (1913), De bevrijders (verhaal uit den Franschen tijd, 1914), André Campo's witte rozen (1917), Het nieuwe Jeruzalem (uit den tijd der Wederdoopers, eerste deel eener reeks „de Gedachte der Tijden”, 1918), De verwildering (het tweede deel dier reeks, uit den tijd van het beleg van Haarlem, 1919), In den lusthof Arkadië (uit het begin der 17e eeuw, 1920). Met deze verhalen bedoelt v. M. niet een voortzetting te geven der oude romantiek uit de eerste helft der 19e eeuw; hij werkt onder invloed van het moderne Fransche realisme en de nieuwere historisch-oeconomische geschiedbeschouwing.

< >