Mioceen, - op één na jongste afdeeling van de tertiaire formatie. De naam is afgeleid van meion = minder en kainos = nieuw. De uitbreiding van de zee was sedert het eoceen aanmerkelijk gewijzigd. In het Noorden van Europa had zij zich teruggetrokken; Nederland en een deel van België waren nog door de zee bedekt, van Noord-Duitschland nog slechts Sleeswijk-Holstein en Oost-Friesland.
In Engeland en het bekken van Parijs ontbreken m. afzettingen, het bekken van Mainz was tot een zoetwatermeer ingekrompen. In het Z. van Europa had zich de zee sedert het eoceen nog uitgebreid en bedekte groote deelen van Frankrijk, Zwitserland, Beieren, Oostenrijk, Hongarije en Rusland. Karpathen en Alpen waren eilanden in de zee; de Thetys, hoewel nog bestaande en nog groot, had de directe verbinding met den Indischen Oceaan, over Boven-Egypte, Arabië en Perzië verloren. Tegen het einde van het mioceen kromp het gebied van de zee in en vele mioceen-zeeboezems werden tot brak-, later tot zoetwatermeren. Het klimaat was in het begin nog zoo zacht en regenrijk, dat hier palmen en kaneelboomen groeiden; tegen het einde echter zoo ver afgekoeld, dat in Midden-Europa de palmen vrijwel verdwenen waren.