Meissen - 1) stad in Saksen; 41.000inw., aan de Elbe, stroomafwaarts van Dresden, waar de Elbe de vlakte betreedt; daardoor vroeger vooral van militair belang. Het aantreffen van porseleinaarde bracht door de porseleinfabrieken nieuwen bloei. — 2) naam van een Markgraafschap, dat in de 10de eeuw ontstond uit !t gebied van Markgraaf Gero en de gouwen der Daleminziërs, Nisanen en Milzeniërs omvatte. Met moeite hield ’t Markgraafschap zich staande in den strijd tegen Bohemen en Polen. In 1089 kwam ’t Markgraafschap aan Hendrik den Oude van Eilenburg uit ‘t geslacht der Wettiners.
Door markgraaf Koenraad (1124—1156) werden de Markgraafschappen Zeitz en Merzeburg met Meissen vereenigd, waardoor de grondslagen gelegd werden van de macht van ’t Wettinische vorstengeslacht. De welvaart van het land werd bevorderd door Otto den Rijke (1156—1190), die de zilvermijnen in het Ertsgebergte liet ontginnen. Onder Hendrik den Doorluchtige (1221—1288) werd ’t landschap uitgebreid met ’t Pleisznerland en Thüringen. Wel werd het vorstendom onder zijn zoon verdeeld en trachtte later koning Albrecht I Meissen aan zich te trekken, maar in 1307 slaagden de Wettiners erin Meissen te herwinnen. Frederik de Strijdbare (1382—1428) breidde zijn gezag uit door aankoop van Saalfeld, Kahla, Roda, Königsberg en Vogtland en krijgt in 1423 het Hertogdom Saksen-Wittenberg, terwijl hij verheven werd tot keurvorst. Voortaan werd de naam Meissen niet meer gebruikt, maar heet ’t vorstendom Saksen.