Meerschuim - handelsnaam voor het mineraal sepioliet. Hoewel daarvan verscheiden vindplaatsen bekend zijn, is de geheele productie van m. vrijwel afkomstig van Eski-Sjehir in Klein-Azië. Het komt daar voor in knollen, die vaak serpentijn, magnesiet en kiezel bevatten en kopgrootte kunnen krijgen. De knollen liggen in het bovenste deel van een sterk verweerde, zachte serpentijn breccie, die nog overdekt wordt door een verscheiden Meters dikke roode leemlaag.
De winning geschiedt op primitieve wijze door inlanders, die met smalle schachtjes van gewoonlijk 20—40 M., soms echter 70 M., diepte de bedekkende leemlaag passeeren. Voor een tiental jaren was de waarde van het jaarlijks uitgevoerde meerschuim nog ƒ700.000.—, kort voor den oorlog echter niet meer dan ƒ 300.000.— De achteruitgang schijnt zoowel door verminderde vraag als door uitputting van de afzetting veroorzaakt te zijn. — De markt voor meerschuim was Weenen (vóór den oorlog). De meerschuim wordt in kwaliteit beoordeeld naar de grootte der enkele stukken, de kleur en de zuiverheid. Naast de Turksche komt nog een weinig Oostenrijksche en Spaansche m. in den handel.— Voor de verwerking van m. op gebruiksvoorwerpen, meest pijpekoppen, wordt het met water gedrenkt, waardoor het zich beter laat draaien en snijden. Na de mechanische bewerking worden de artikelen meestal gedroogd en daarna gedrenkt in gesmolten vet of paraffine, waardoor zij beter gepolijst kunnen worden, en de pijpekoppen „doorrooken” (oliekoppen). Afval van m. wordt zeer fijn gemalen, gekookt met olie en aluin en in vormen gegoten, waarin ze langzamerhand verhardt tot de z.g. meerschuim-„massa”, welke een imitatie-m. vormt, dat in uiterlijk weinig van de echte afwijkt, doch aanzienlijk minder sterk is.