Marsi (de marsen) - — 1) oudtijds Sabellische stam van buitengewone dapperheid in Samnium in een door de Apennijnen ingesloten bergkom, waarin het meer Fucinus ligt, met de hoofdstad Marruvium (nu Benedetto). Als eeuwige vijanden der Romeinen, met wie zij 304 v. C. tegen wil en dank een verbond hadden gesloten, stelden zij zich (91) in den Bondgenootenkrijg v. d. Marsicum bellum) aan ’t hoofd van den opstand tegen Rome. Zij waren befaamd als wondheelers, toovenaars en slangenbezweerders en gingen deswege voor afstammelingen van een zoon van Circe door. — 2) naam van een Germaanschen volksstam, die in Westelijk Duitschland, bij de Ruhr moet gewoond hebben. Zij namen deel aan den slag in het Teutoburgerwoud (zie CHERUSKEN).
In 14 n. C. rukte de Romeinsche veldheer Germanicus hun gebied binnen en vernietigde er het heiligdom van de godin Tanfana. Na een opstand tegen de Romeinen in 15, trok Germanicus in 16 voor de tweede maal op hen af. Sindsdien wordt in de geschiedenis niet meer over hen gesproken.