Maronènen - naam der bewoners van Roembia en Poléang, op den Z.O. arm van Celebes. Ze zijn klein van gestalte, maar wèlgebouwd en krachtig; de vrouwen hebben ronde gezichten met volle wangen, en een eenigszins Europ. uitdrukking. De mannen dragen op hun omzwervingen vaak nog boomschorskleeding, maar de vrouwen dragen zeer sierlijke geweven kleeding, die ze uit Boeton krijgen, want het weven is onbekend. De M. jagen veel op buffels en herten, waardoor ze huiden, hoornen en geweien, ook wel gedroogd vleesch, als ruilobjecten verkrijgen.
Bij hun landbouw is nog merkwaardig het gebruik van een hak uit het schouderblad van een buffel. Behalve vele geesten vereeren ze nog twee goden, een aardgod en een hemelgod, voor wie kleine offerhuisjes gebouwd worden. De M. hebben zeer veel kunstgevoel, hetgeen zich o. a. in het fraaie vlechtwerk uit. Op grond zoowel van hun lichaamskenmerken als van hun hoogere beschaving meent Elbert dat ze, tengevolge van Hindoe-invloed, veel Arisch bloed in zich hebben opgenomen. Ook een deel der bewoners van het eil.
Kabaéna behooren tot de M., terwijl de bevolking van Mèngkoka en van Memboeloe, vooral de laatste, als een vermenging van M. met Toradja’s is op te vatten. Litteratuur: Dr. J. Elbert, Die Sunda-expedition, enz., Bd. I u. II pass. (Frankfurt 1911).