Markus (Johannes), een Jeruzalemmer, zoon van zekere Maria, die met Jeruzalem en de Arameesche taal aldaar goed vertrouwd is en daarom als oudste Evangelist des te meer de aandacht waard is. Ook het Latijn is hem goed bekend. Zijn Grieksch vertoont een eigenaardigen stempel, maar zeer persoonlijk. Vgl. A. v. Veldhuizen, Taal en Stijl van M., Nieuwe Theol.
Studiën I (1918), 129 v. Sommigen hebben hem vereenzelvigd met den rijken jongeling, die echter Mk. 10: 17 niet eens jongeling heet. Hij heeft volgens Papias Jezus niet gezien, Het is mogelijk, dat zijn familie, evenals die van Barnabas, uit Cyprus afkomstig was. Het welgestelde ouderlijk huis te Jeruzalem vindt men Hand. 12: 1—19; Paulus en Petrus te gelijk waren er welkom. Samen met Barnabas en Saulus ging M. de wereld in, Hand. 12: 26, maakte kennis met de heidenzending te Antiochië en elders, Hand. 13: 6, maar onttrok zich aan de hulp der zendelingen, Hand. 13: 13, wat later tot een botsing tusschen Paulus en Barnabas leidde, Hand. 16: 37, 38. Barnabas, die het altijd voor de zwakke partij opneemt, stelt hem in de gelegenheid het weer goed te maken. In Kol. 4: 10, vgl. 2 Tim. 4:11, erkent Paulus M. weer. Ook bij Petrus op diens ouden dag is hij te Rome, 1 Pet. 6:13. Na den marteldood van beide apostelen, brengt M. op schrift wat de gemeente van hen aangaande Jezus heeft gehoord.
De stof heeft hij aan Petrus, den vorm aan Paulus te danken. Zij hebben vooral den herrezen, verheerlijkten Heer gepredikt. Maar Petrus vertelde veel feiten uit zijn leven, die aan de verheerlijking vooraf gingen. Die miste men na zijn dood. Dit was als een voorgeschiedenis vóór de verheerlijking, waardoor de Heer boven het bereik van de geschiedenis komt. Dit noemt Mk. 1: 1 het begin van het Evangelie, het voorspel, want een Evangelie wordt eigenlijk niet verteld, doch verkondigd.
Na hem eerst krijgt het woord Ev. langzamerhand de beteekenis: leven van Jezus. Gebruik makend van wat Mattheus reeds had geschreven in het Arameesch en dat uit het geheugen gebruikend naast mondelinge herinneringen van Petrus en anderen, schreef hij zijn boek te Rome in het Grieksch tegen het jaar 70 n. C. Zijn boek vangt aan met een inleiding, behelzende de verschijning van Christus nevens Johannes den Dooper, beschrijft den tegenstand, dien Jezus in Galilea en Judea ondervindt, en eindigt met Zijn opstanding en hemelvaart; het geheele boek munt uit door kortheid en levendigheid van voorstelling. Hij heeft een eigenaardigen kijk op de dingen, waarin hij zich de leerling en van Petrus en van Paulus toont. Vgl. over zijn leer, ook over de litteratuur A. v. Veldhuizen, M. in „Tekst en Uitleg”, 19182.— M. stichtte volgens een overlevering van onzekere waarde een Christengemeente te Alexandrië. Zijn lichaam werd, zegt men, naar Venetië gebracht, waarom hij door deze stad als schutspatroon der republiek gekozen werd ; zijn feestdag is 26 April.