Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Markomannen

betekenis & definitie

Markomannen - Germaansche volksstam, het eerst door Caesar genoemd als behoorende tot het leger van Ariovistus (Bellum Gallicum I 51). Zij moeten gerekend worden tot de Suevische stammen (zie SUEVEN) en hebben hun naam M. = grensmannen gekregen, toen zij zich van de overige Sueven afscheidden en van Midden-Duitschland naar het Maingebied en ’t Z.W. van Duitschland trokken, waar zij een streek innamen, te voren door de Keltische Helvetiërs bewoond. Uit het jaar 9 v. Chr. vernemen we van een nederlaag, die Drusus de M. en de met hen dikwijls samen genoemde Quaden, ook een Suevischen stam, toebracht. Kort daarna staat Marbod als vorst aan hun hoofd, die zijn volk Oostwaarts voert naar het door Keltische Boji verlaten Bohemen.

Tijdens Marbod zijn de M. het middelpunt van een grooten Germaanschen volkenbond, die echter door den strijd tusschen Marbod en den Cherusker Arminius uit elkaar viel. Na Marbod’s val is Catwalda eenigen tijd koning, map ook zijn heerschappij duurt kort. De M. rallen dan in afhankelijkheid van de Romeinen, aan wie ze verplicht worden troepen te leveren. Deze verhouding tot de Romeinen wordt echter door vele oorlogen onderbroken, waarvan de grootste, de z.g. Markomannenoorlog was, die van 166 tot 180 duurde (onder den keizer Marcus Aurelius). Keizer Commodus sloot een vrede en wist de oude verhouding weer te herstellen. In het midden van de 3e eeuw echter vernemen we weer van nieuwen strijd met de Romeinen en plundertochten over den Donau. Maar van de 4e eeuw af verdwijnt de naam M. uit de oude geschiedboeken.

Dit kan natuurlijk niet beteekenen, dat een zoo machtige volksstam Verdwenen is, en terecht neemt men sinds Zeusij (Die Deutschen und die Nachbarstamme, 1837) aan, dat de M. voortleven in den Z.-Duitschen stam der Beieren. De naam duidt dit aan: Beieren, oudste vorm Baiovarii, bet. n.l. de bewoners van Bohemen, d. i. ’t land der Boji. Sinds de 6e eeuw wonen zij in ’t thans nog naar hen genoemde land. Zie Schmidt, Allgem. Gesch. der German. Völker (München 1909), blz. 172.

< >