Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Mangrove

betekenis & definitie

Mangrove - of vloedbosch, een plantenformatie, bestaande uit houtgewassen, die men aan moerassige tropische kusten aantreft en ook nog wel in het binnenland langs de rivieren, voor zoover deze zout of brak water bevatten. De mangroveplanten kunnen tot zeer verschillende families behooren; het bekendste zijn de Rhizophora’s. Het zijn alle boomen of heesters met leerachtige bladeren (xerophyten), die met een deel van hun wortels buiten het water uitsteken, ten minste bij eb. Deze „ademwortels” bevatten dan openingen, waardoor de lucht kan binnendringen ook in die deelen van de wortels, die diep in de modder zitten en die anders zouden verstikken.

Verschillende mangroveplanten zijn in het bezit van zaden, die kiemen, terwijl zij nog aan de plant bevestigd zijn, terwijl dan later de kiem uit de vrucht valt (viviparie). Het krachtigst ontwikkeld is de mangrove in Z. O.-Azië, waar vandaan de soorten door zeestroomingen vervoerd kunnen worden tot aan de Oostkust van Afrika, Zuid-Japan en de eilanden van Oceanië. Veel minder rijk aan soorten zijn de vloedbosschen van tropisch Zuid-Amerika en de Westkust van Afrika. In onze koloniën vindt men groote mangrovebosschen in Suriname en vooral op Sumatra, Borneo en N.-Guinea. De bast van sommige mangroves wordt als looimiddel gebezigd.

< >