Madách (Imre), 1823—1864, Heng. dichter, wiens dramatisch werk Az Ember Tragédidja (de Tragedie van den Mensch) hem in 1862 onverwachts aan zijn natie als groot denker en dichter bekend maakte. Tot dat tijdstip had hij enkel in stilte drama’s en gedichten geschreven en was hij voor het publiek alleen opgetreden op journalistiek gebied als medewerker aan de Pesti Hirlap. Na de omwenteling van 1848 bracht hij een jaar in gevangenschap door; toen het uur der bevrijding aangebroken was, vond hij zijn huiselijk geluk voor goed verstoord en zijn vrouw verdwenen. In de bittere stemming, die hierop zijn gemoed vervulde, werd de grondidee geboren voor zijn dramatisch werk Az Ember Tragédidja, dat in 1861 door Arany aan het Kisfaludy-genootschap werd voorgedragen.
Dadelijk haastten dit Genootschap en de Hongaarsche Academie v. Wetenschappen zich Madách tot lid te kiezen, en nu brak voor M. een nieuw tijdperk van werkzaamheid op poëtisch en aesthetisch gebied aan. Reeds in 1864 deed een hartkwaal hem sterven, in het bewustzijn echter een onsterfelijk werk na te laten. Zoowel de critici als het publiek hadden het met geestdrift ontvangen. In 1883 werd het te Budapest opgevoerd met schitterend succes en het behoort heden ten dage tot de gezochtste repertoire-stukken in Hongarije. Dit standaardwerk der Heng. taal is ook internationaal eigendom geworden. In 1887 verscheen er een Nederl. vertaling van: .,De Tragedie v. d. Mensch”, door Wallis, die er een voorrede bij schreef, welke om haar letterkundige en historische waarde zóó zeer de aandacht trok, dat deze op haar beurt weer in het Magyaarsch vertaald werd en haar weg vond naar de Hong. school-leesboeken.