Lymphklieren, - klieren, die men in het verloop van de lymphevaten en verder op verschillende plaatsen in het lichaam vindt. Het zijn kleine, tot hazelnootgroote bolvormige klierlichamen, die bestaan uit een kapsel van bindweefsel waarvanuit een aantal schotjes naar binnen gaat die zich tot een netwerk vereenigen. In de mazen van dit net liggen de ophoopingen van lymphocyten of lymphecellen. Bij een in het verloop van een lymphkanaal gelegen l. treden aan de eene zijde een aantal kanaaltjes in, terwijl er aan de andere zijde een geringer aantal afvoerende kanaaltjes uitkomt.
De lymphe omspoelt nu de in de I. aanwezige cellen. In de eerste plaats werkt dan zoo’n l. als filter. Het kan verontreiniging van de lymphe of ontstekingsproducten tegenhouden. Bij ontstekingen zwellen dan ook regelmatig de z.g. regionale l. op, b.v. bij een wond aan de hand de klieren in de okselholte. In de tweede plaats staat de l. cellen aan de lymphe af, zoodat de uit de klier komende lymphe celrijker is dan de daar intredende. Deze in het systeem der lymphebanen gelegen l. hebben een regelmatige verdeeling in het lichaam. Men vindt een groote groep in de liesstreek voor de vaten uit het been, bekken en onderste romphelft tot de hoogte van den navel; een groote groep in den oksel voor de vaten uit den arm en de bovenste romphelft en een groote groep langs de groote vaten in den hals voor de vaten uit het hoofd en den hals. Behalve deze l. heeft men de ophoopingen van lymphoïde weefsel onder de slijmvliezen.
Op sommige plaatsen van het darmkanaal komen groote ophoopingen van dergelijk weefsel voor, waarvan de cellen door het epithelium heendringen en in de holte komen. In de mondholte vindt men ze op de tong, tusschen de bogen van den keelingang en geeft men ze den naam van amandelen, verder komen zij voor in het laatste gedeelte van den dunnen darm, in het wormvormig aanhangsel. Kleinere ophoopingen van dit weefsel vindt men eigenlijk overal onder de slijmvliezen. Een afzonderlijke plaats neemt de milt in. Dit is ook een groote l., die niet in het verloop van de lymphevaten gelegen is, doch in de bloedbaan.
Er treden bloedvaten in, die zich verdeelen, de lymphecellen met capillairen omspoelen en weer als grootere vaten er uit komen. De lymphecellen, door de milt geleverd, komen dus onmiddellijk in het bloed. Voor de vorming der witte bloedlichaampjes is de milt een uitermate belangrijk orgaan. Tevens gaan in de milt veel roode bloedlichaampjes te gronde. Tot de lymphoïde organen behoort ten slotte ook het beenmerg.