Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Lipsius (justus)

betekenis & definitie

Lipsius (justus) - beroemd philoloog, geb. bij Brussel 1547, overl. te Leuven 1606, studeerde aan ’t college te Ath, bij de Jezuïeten te Keulen en aan de hoogeschool te Leuven, schreef een werk over philologie Variarum lectionum libri lil, dat hij aan kardinaal de Granvelle opdroeg en werd door dezen medegenomen naar Rome, waar hij de lessen volgde van Marcus Antonius de Muret. In 1569 keerde hij naar Leuven terug: de hertog van Saksen-Weimar bood hem een leerstoel in de geschied. te Jena aan, L aanvaardde dien en bleef twee jaar in Thüringen, toen vertrok hij naar Keulen, waar hij met een jonge weduwe, Anna van Calster, in het huwelijk trad, in de rechten promoveerde, zijn Antiquarum lectionum libri V (1575) schreef en zijn beroemde uitgave van Tacitus begon. In 1579 werd hij hoogleeraar te Leiden, bleef daar twaalf jaar en schreef er Satyrae Menippeae (1581), De constantia libri II (1585), Politicorum libri VI (1589).

Dit laatste werk maakte den toorn der hervormden tegen hem gaande, daarom nam hij zijn ontslag als professor en ging zich metterwoon eerst te Luik, dan te Leuven (1692) vestigen, waar hij hoogl. werd en zulk een vermaardheid verwierf, dat aartshertog Albert en zijn vrouw Isabella menigmaal zijn lessen bijwoonden en paus Paulus V, koning Hendrik IV en de republiek Venetië tevergeefs pogingen aanwendden hem in hun dienst te doen treden. Behalve bovenvermelde werken schreef hij nog: Epistolicarum quaestionum libri V (1575), Epistolae selectae (1586—90).

< >