Liberale unie - Reeds vóór de splitsing bestond in de Lib. P. een vereeniging, waartoe de meest vooruitstrevende elementen behoorden, en welke meerdere centrale organisatie en onderlinge samenspreking noodig achtte. Die vereen. heette „Liberale Unie”. Na de scheuring werd dit de naam van de als zelfstandige partij optredende linkervleugel.
Bij de Kamerverkiezingen van 1894, ’97, 1901, ’05, ’09, ’13 en ’18 kreeg deze partij successievelijk 31, 36, 19, 23, 20, 21 en 6 zetels. Na de verkiezingen van 1897 was zij in de Kamer de sterkste partij, en het Ministerie-Pierson-Borgesius was van haar richting. Zij bezat reeds dadelijk wat de Oud-Lib. aanvankelijk misten: leiding, organisatie en program. Haar leider was aanvankelijk misschien Mr. A. Kerdijk, maar al zeer spoedig trad als leider op Mr. H. Goeman Borgesius. In haar „Hervormingsprogram” van 1896 werd gevraagd: ruime uitbreiding van kiesrecht, los van elken band met belasting; oprichting van Kamers v. Arbeid; wettelijke regeling v. arbeidscontract en pachtovereenkomst; beperking van arbeidsduur; verplichte verzekering tegen ziekte, ongeluk, ouderdom en invaliditeit, beide laatste zoo noodig ten deele op staatskosten; leerplicht; beperking v. ouderlijke macht; progressieve successiebelasting. De Alg.
Vergad. van 4 Juni 1910 stelde vast een vrij uitvoerig „Hervormingsprogram”, dat o. a. wilde: algem. stemrecht en algem. verkiesbaarheid; evenred. vertegenw. en stemdwang; rechtstreeksche verkiezing der Eerste Kamer; openbare school verkiesbaar boven sectescholen; uitbreiding leerplicht tot 14 jaar en verplicht herhalingsonderwijs tot 16 jaar; verplicht gymnastiekonderwijs; staatspensioen, en overigens voor ziekte, invaliditeit enz. verplichte verzekering, deels met staatssteun; tienurigen arbeidsdag; verruiming van onteigeningsrecht; vergemakkelijken van echtscheiding; voorwaardelijke veroordeeling en voorwaardelijke invrijheidsstelling; een volksleger; algemeene inkomstenbelasting; belasting van goederen in de doode hand; vasthouden aan vrijhandel; herziening van successierechten. De sterke daling bij de verkiezingen van 1901 was grootendeels te wijten aan een nieuwe scheuring. Het was de oude geschiedenis: een deel der partij wilde sneller, een ander minder snel vooruit. Het liep over de vraag, of grondswetsherziening om te komen tot alg. stemr. urgent was. De meerderheid antwoordde ontkennend, de minderheid bevestigend. De laatste scheidde zich af, en werd de Vrijz.
Dem. Partij. Veel ernstiger is de ontzettende val bij de verkiezingen van 1918, van 21 op slechts 6 zetels. Zij bewijst, dat deze partij haar grondslag in het volk totaal verloor, en vrij zeker ten doode is opgeschreven. Als voornaamste orgaan der Lib. Unie kan men noemen het dagblad „Het Vaderland”.