Latijnsche muntunie. - Deze kwam 22 Dec. 1865 te Parijs tot stand tusschen Frankrijk, België, Italië en Zwitserland. Zij berust op een z.g.n. open verdrag, d. w. z. ieder ander land kan zich erbij aansluiten. In 1868 is dit geschied door Griekenland. — De L. M. U. beoogt eenheid in het muntwezen der aangesloten staten. Als grondslag diende het lransche muntstelsel van 1803; alleen werd al het zilver beneden 5 frs. tot pasmunt verklaard.
Zonder dat de munten van den een en staat in den anderen wettig betaalmiddel zijn, nomen alle aangesloten staten elkanders gouden en zilveren munt aan hunne kassen in betaling aan. De pasmunt is in het land, dat het geslagen heeft, wettig betaalmiddel tot een bedrag van 50 frs. De maximum hoeveelheid pasmunt is voor ieder land beperkt tot 6 frs. per hoofd der bevolking. — In 1874 heeft de M. U. den dubbelen standaard verlaten: aanmunting van groot zilvergeld werd tot een jaarlijks voor iederen staat vast te stellen som beperkt. In 1878 werd zij geheel verboden. — Sinds 1868 heeft Spanje zijn muntwezen op denzelfden voet ingericht als de L. M. U. Het heeft zich echter niet bij de Unie aangesloten.