Lateriet - heeft men aanvankelijk, onafhankelijk van de samenstelling, de baksteenroode verweeringsproducten genoemd, die kenmerkend zijn voor de tropen. Sedert gebleken is, dat vele daarvan, hoewel lang niet alle, van gewone klei- en leemlagen verschillen door een geringer gehalte aan kiezelzuur en een grooter gehalte aan al.iminiumoxyde en ijzeroxyde, is men deze afwijkende samenstelling als kenmerk gaan cischen en is daarentegen de kleur van ondergeschikte beteekenis geworden. Het verweeringsproces, dat — in afwijking van het normale — het kiezelzuur van het oorspronkelijke gesteente in oplosbaren vorm doet overgaan en samen met dit kiezelzuur alle andere bestanddeelen van het gesteente afvoert, met uitzondering alleen van aluminiumoxyde en ijzeroxyde (en titaanoxyde), heeft men sedert dien het laterietische verweeringsproces genoemd. Het treedt in de tropen als algemeen verschijnsel op, maar komt ook, hoewel minder, in gematigde luchtstreken voor en schijnt daar door een ondergrond van doorlatenden kalksteen bevorderd te worden.
De kolenleem b.v. uit de kalkgrotten, het verweeringsresidu van den kalksteen, is van samenstelling laterietisch. Met de laterietiseering kan gepaard gaan de splitsing van het ijzervan het aluminiumoxyde ; dan ontstaat eenerzijds meer of minder aluminiumhoudend laterietisch ijzererts, anderzijds bauxiet. Beide oxyden zijn aanvankelijk sterk waterhoudend en bewaren dikwijls nog de structuur van het uitgangsgesteente ; deze structuur gaat langzamerhand verloren en in plaats daarvan treedt dikwijls hagelstructuur (boonerts), ook wel bekend van de holenleem en van bauxiet. Bij hoogeren ouderdom verliezen de blijkbaar als kolloiden op te vatten stoffen meer en meer haar aanvankelijk watergehalte.