Landbouwstelsels - De methoden van bebouwing van den grond hebben zich in den loop der tijden zeer gewijzigd. Aanvankelijk vonden de zeer primitieve bedrijfsvormen toepassing; onder den invloed van economische en sociale toestanden hebben deze zich tot de tegenwoordige, op wetenschappelijken grondslag berustende landbouwstelsels ontwikkeld. De geologische gesteldheid van den bodem is van overwegenden invloed op de keuze van het toe te passen landbouwstelsel; voor ons land is dit voor het eerst door dr.
Staring duidelijk in het licht gesteld. Ten behoeve van de landbouwstatistiek werd door hem ons land ingedeeld in verschillende gebieden, welke binnen hunne grenzen een gelijksoortigen landbouwtoestand te aanschouwen gaven. Als hoofdtypen werden door Staring aangenomen vier groepen en wel:
1. akkerbouw op zand met inbegrip van hoogveen en dalgrond, 2. akkerbouw op klei (rivier- en zeeklei), 3. veehouderij, 4. bijzondere teelten (tuinbouw).
Deze hoofdtypen werden dan weer onderverdeeld in ondertypen, waarbij weder de grondsoort een hoofdrol speelt, doch ook andere, vooral economische factoren, mede in aanmerking komen. — Hoe verdienstelijk de indeeling van Staring ook was, toch drong de groote omkeering in den landbouw van de laatste jaren tot herziening. Met het oog daarop werd bij de reorganisatie der Landbouwstatistiek in 1903 besloten een nieuwe indeeling voor te bereiden, welke in 1912 haar beslag kreeg. De onderscheiden provincies zijn thans verdeeld in 83 landbouwgebieden en deze zijn weer samengevoegd tot een 6-tal groepen, welke zooveel mogelijk een zelfde agronomisch beeld vormen. Groep 1 omvat zeeklei met akkerland en gemengd bedrijf, groep 2 rivierklei met gemengd bedrijf, groep 3 weidestreken, groep 4 zandgronden, groep 5 veenkoloniën, groep 6 tuinbouwgebied.