Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Landbouwstatistiek

betekenis & definitie

Landbouwstatistiek - Vóór 1851 is in Nederland van een geordende landbouwstatistiek geen sprake. Wel werden vanaf 1800 ten behoeve van het veefonds (later landbouwfonds), statistieke gegevens verzameld aangaande den veestapel, en werd jaarlijks een verslag uitgebracht over den landbouw, samengesteld uit de gegevens, aanvankelijk verstrekt door de Commissiën van Landbouw, later door de correspondenten der Nedcrlandsche Huishoudelijke Maatschappij en der Maatschappij van Nijverheid. Statistieken, behalve voor den veestapel, worden daarin weinig gevonden. — In 1851 kwam hierin verandering. De in dat jaar in werking getreden gemeentewet bracht het verstrekken van gegevens in zake den toestand van den landbouw over naar de gemeentebesturen.

Deze door genoemde besturen verzamelde gegevens dienden tevens voor het samenstellen van het Hoofdstuk „Landbouw” in het door Ged. Staten volgens art. 162 der Prov. Wet uit te brengen verslag aangaande den toestand der provincie. Het vanwege de Regeering samengestelde verslag over den landbouw in Nederland steunde tot 1877 geheel op de provinciale verslagen. In 1877 ging men er toe over de bewerking direct uit de gemeentelijke landbouwverslagen te doen plaats hebben. — De samenstelling van het verslag over den landbouw was over de jaren 1851—-1861 opgedragen aan Dr. J. Wttewaal, van 1861—1875 aan Dr. W. C. H. Staring, van 1875—1893 aan den Directeur van de Rijkslandbouwschool, van 1893—1904 aan het Nederlandsche LandbouwComité.

Sedert 1904 wordt het bewerkt ter Directie van den Landbouw, en dit ging gepaard met een grondige reorganisatie. Voor de veestatistiek en de statistiek van het grondgebruik werd gebroken met het stelsel van schatting en deze werd vervangen door het stelsel van periodieke tellingen, aan de hand van tellijsten door de Directie van den Landbouw verstrekt. Ten aanzien van het verzamelen van gegevens betreffende de landbouwgewassen wordt het stelsel van schatting gehandhaafd; deze worden jaarlijks in het landbouwverslag gepubliceerd, benevens tal van andere statistieke gegevens, welke met den landbouw verband houden. — De eerste goed ingerichte telling ten aanzien van het vee (paarden, rundvee, schapen, bokken en geiten, varkens, hoenders en bijen), en van het grondgebruik, werd van 20 Mei—20 Juni 1910 gehouden. Bij de bewerking zijn de grondgebruikers gesplitst in 4 groepen, a omvat hen, wier hoofdberoep landbouwer is met 1 hectare grond of meer, b hoofdberoep tuinbouwer (kweeker in groenten, ooft, tuinzaden, boom- en bloemkweekerij, bleembollen) met minimum oppervlakte van 5 are, c landarbeiders, zijnde zij wier hoofdberoep bestaat in het verrichten van handenarbeid in loondienst van den land-, tuin- of boschbouw, alsmede de veenderij, voor zooverre zij minstens 5 are land in gebruik hebben, d alle personen, wier hoofdberoep buiten den land- en tuinbouw is gelegen, welke 1 of meer hectare in gebruik hebben. — Het resultaat der telling is voor ieder landbouwgebied, iedere provincie, iedere groep van landbouwgebieden en het geheele land samengevat in een 8-tal tabellen. Daaruit blijkt dat de toeneming van het pachtwezen bij ons te lande zich gaandeweg uitbreidt. Terwijl in 1888 58.5% van het aantal bedrijven van ten minste 1 hectare werd geëxploiteerd door den eigenaar, bedroeg dit in 1910 50.8 %. Het sterkst is de procentische vermindering van eigenaars sedert 1888 op de zeeklei, n.l. 11.7%, in de veenkoloniën bedroeg de vermindering 10.6%, op de rivierklei 8.6%, in de tuinbouwgebieden 8.4%, weidestreken 7.5 %, zandgronden slechts 2.2 %.

< >