Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Lamblichus

betekenis & definitie

Lamblichus - 1) Gr. romanschrijver van Syrische afkomst, leefde ten tijde van keizer Lucius Verus (overl. 169 n. C.) en schreef een roman, Babyloniaca getiteld, in 35 boeken, waarin de wonderbare lotgevallen verhaald werden van een door een Babylonisch koning vervolgd minnend paar. Hiervan is niets bewaard gebleven dan een kort uittreksel uit de eerste 16 boeken bij den patriarch Photius. — 2) Nieuw-Platonisch wijsgeer uit Chalcis in Coelesyrië, overl. omstreeks 330 n. C., leerling van Porphyrius, hoofd der zoogenaamde Syrische school, maakte van de nieuw-platonische philosophie in theorie een daemonologie, in praktijk een theurgie, zoodat hij bij zijn leerlingen doorging als geestenbezweerder en wonderdoener en door keizer Julianus den Afvallige, als verdediger van het oude geloof in de goden vurig vereerd werd. Van zijn talrijke werken zijn slechts enkele overgebleven, o. a. een Leven van Pythagoras, een aanmaning tot de Philos en geschriften met bespiegelingen over de getallen.

Boven Plotinus’ hoogste eenheid stelt hij nog het absoluut onuitspreekbare, ook boven de goedheid verhevene, Oer-Eene. Onder de bovenwereldlijke wezens staan 12 hemelgoden, die zich later tot 36 en nog verder tot 360 uitbreiden; daarop volgen 72 soorten van onderhemelsche en 42 van natuurgoden, en een heirleger van engelen, daemonen en heroën, in welken godenhemel hij dan de goden aller naties, met uitzondering van den god der Christenen, tracht onder te brengen. Van beteekenis is I. door zijn methode van interpretatie der Platonische dialogen, welke, hoewel nog wonderlijk genoeg, toch in de allegorische verklaring een zekeren regel trachtte te brengen.

< >