Photius - Patriarch van Constantinopel, uit voorname, maar in den tijd van den beeldenstrijd arm geworden familie, tusschen 820 en 827 in Constantinopel geboren. Groot geleerde. In 858 benoemde de keizer hem, nadat hij in zes dagen alle priesterlijke waardigheden doorgeloopen had, tot opvolger van den patriarch Ignatius, die in ongenade was gevallen. De paus, Nicolaas I, protesteerde.
Photius schreef nu een heftigen brief, waarin alle ketterijen van het Westen werden opgesomd. In 867 werd hij door keizer Basilios afgezet, maar na Ignatius’ dood in 877 ten tweeden male patriarch. Tengevolge van den strijd met het W. werd hij later weer afgezet en schijnt in een klooster gestorven te zijn. Toch is hij onder de heiligen der Grieksche kerk opgenomen (6 Febr.). Zijn geleerdheid was encyclopaedisch; wij bezitten van hem een Bibliotheca (of Myriobiblion), uitg. v. Bekker, Berl. 1824, een bloemlezing uit 280 vroegere en latere schrijvers met biografieën, meest schrijvers betreffend, wier werken ons overigens verloren zijn. Voorts is beroemd zijn Lexicon, een verklarend woordenboek voor de kennis der oude Gr. schrijvers en van den Bijbel, uitg. door S. A. Naber, Leiden 1864/65. Talrijk zijn de theologische geschriften van zijn hand. Over hem o. a. Dieterich, Byzantinische Charakterköpfe (1909) ; Krumbacher, Gesch. d. byzant. Lit. (1897). Zijn Nomocanon is de grondslag van het Grieksche kerkrecht. — Zijn werken in Migne „Patrologia Graeca”, Vol. 101—104 (Par. 1860). ; Hergenröther Photius, 3 dln. (Regensb. 1867—73).