Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Lamartine

betekenis & definitie

Lamartine - (Alphonse-Marie Prat de), geb. te Macon, op het vaderlijk kasteel Milly, in 1790, werd met groote toewijding opgevoed door zijn moeder, die slechts „waarheid en goedheid” van hem vroeg. Na vrij middelmatige studies en een lange reis door Italië, nam hij eenige maanden dienst bij de lijfgarde van Lodewijk XVIII en besloot toen zich geheel aan de dichtkunst te wijden. In 1820 verschijnen zijn Méditations poétiques, een bundel van dertig gedichten. Door geheel Frankrijk werd deze idealistische, godsdienstige dichter, wiens vurig geloof in God ten grondslag ligt aan zijn opvatting van de liefde, de natuur en het gezin, met groote geestdrift begroet.

De regeering vertrouwde L., die in één dag beroemd geworden was, aanstonds een diplomatieken post toe. Drie jaar later komen zijn Nouvelles Méditations, Mort de Socrate, Dernier Chant du pèlerinage de Child-Harold zijn roem nog vergrooten. In 1830 werd hij lid van de Fr. Academie. Nadat hij ontslag genomen had als gezantschaps-secretaris te Florence, ondernam hij een reis naar Griekenland, Syrië en Palestina. Zijn indrukken heeft hij opgeteekend in Voyage en Orient (1835). De tijding, dat Duinkerken hem tot lid van de Kamer van Afgevaardigden gekozen had, voerde hem terug naar Frankrijk. Nog deed L. achtereenvolgens het licht zien: Jocelyn (1836) en la Chute d'un ange, twee episoden van een grootsch, maar onvoltooid epos, en in 1839 een anderen bundel verzen, les Recueillements poétiques.

Nu trekt de Muze van de geschiedenis hem aan en hij schrijft les Girondins (1846), een werk, waarin ongetwijfeld de fantasie een te groote rol speelt, maar dat zich niettemin onderscheidt door zijn welsprekendheid en zijn levendigen verhaaltrant. Door zijn redevoeringen en zijn geschriften heeft hij een groot aandeel gehad in de Omwenteling van 1848. Hij werd in dit jaar lid van de voorloopige regeering en Minister van Buitenlandsche Zaken. De verkiezing van Louis Napoleon tot president van de Republiek, hield hem voor goed verwijderd van de regeering en de politiek. De laatste jaren van zijn leven sleet hij in droevige omstandigheden.

Tengevolge van zijn politieke nederlaag en zijn finantiëelen ondergang, zag hij zich veroordeeld tot „letterkundigen dwangarbeid”. Na lang aarzelen besloot hij van de keizerlijke regeering een gift van een half millioen francs aan te nemen. In 1869, te Passy, in een kleine villa, die de stad Parijs tot zijn beschikking had gesteld, overleed de groote lyrische dichter, van wien Jules Lemaitre gezegd heeft, dat hij meer was dan een dichter: „het was de verpersoonlijking van de poëzie”. — Zie: Ch. de Pomairols, Lamartine (Paris, 1889); E. Rod, Lamartine (Paris, 1893); Cd. Busken Huet, de Lamartine, Litt. Fantasiën en Kritieken, III (Haarlem, 1881).

< >