Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kwelder

betekenis & definitie

Kwelder, - het begroeide deel van ’t land buiten den dijk langs de zeekust of langs de groote zeearmen. De Groningsche benaming wordt het meest gebruikt; andere namen, gors (Overmaassche), schor (Zeeland). Builen den dijk ontstaan aanwassen tegen den dijk aan, die óf zeewaarts (vruchtbaar! kleiachtig), óf landwaarts hellen (onvruchtbaar 1 zandig). De windrichting in ons land (meest Z.W.), bevordert de aanspoeling van slib in het Noorden van Gron. en FriesI., terwijl de aanwonenden door het graven van geulen en opwerpen van dijkjes (slikvargers) de opslibbing bevorderen.

Natuurlijk bepaalt de vloedhoogte de grens van den kweldergroei; is deze 11/2 a 2| M. + A. P. dan dijkt men het nieuwgewonnen land in, dat bij inklinking door uitdroging meestal nog ± 1 M. daalt en dus hoog genoeg ligt voor natuurlijke loozing van ’t water. Het land is bedekt met kweldergras (Poa maritima) en zulte of zeeaster (Aster tripolium). Het eerste wordt gehooid of voor het weiden van schapen gebruikt. Meer zeewaarts komen de naakte „slikken” voor, hier en daar met plekken „zeekraal” bezet. Eigenaars zijn de onmiddellijk binnendijks wonenden.

< >