Kruis (voorwerp) - 1) (Vóór-Christelijk). Reeds op voorwerpen uit het steenen tijdperk treft men k. in verschillenden vorm (dikwijls ook de „svastika”) als versiering aan. Of ze dan — en in Griekschen tijd — eenige religieuze of symbolische beteekenis hebben, is onzeker.
Merkwaardig is een vondst op Creta in het paleis te Knossos. Daar n.l. trof men in een soort van huiskapelletje te midden van beeldjes der Slangegodin en andere heilige voorwerpen een groot steenen kruis —van den „Latijnschen” vorm — aan, dat zeker toen (± 2000 j. v. C.) ook wel vereering genoten zal hebben.
2) Jezus heeft waarschijnlijk gehangen aan de crux inmis s a, waarvan de dwarsbalk (patibulum) den paal rechthoekig snijdt, omdat het opschrift boven hem daaraan hing. Het Grieksche woord duidt eigenlijk een paal of dien dwarsbalk aan, dien de veroordeelde zelf naar de gerechtsplaats moest dragen. Het k. was welbekend in Palestina blijkens den eisch van het volk om Jezus daaraan te dooden. Trouwens Jezus zelf zinspeelt er al op, Mk. 8: 34, en nevens hem hangen twee andere veroordeelden. Eveneens is er ruim gebruik van gemaakt bij het dempen van den opstand van Judas den Gauloniet in Galilea en bij de verovering van Jeruzalem. De straf werd bij de Romeinen alleen op slaven en veracht volk toegepast, doorgaans na een geeseling vooraf. De uitvoering werd overgelaten aan soldaten, die vindingrijk waren in het bedenken van ruwe wreedheden. De handen werden soms vastgenageld, somtijds gebonden, de voeten meestal enkel gebonden.
Vermoedelijk werd het slachtoffer eerst aan den dwarsbalk bevestigd en daarna aan den opstaanden paal, die niet hoog was. Soms was daaraan een steunpunt voor de voeten of een zithout. De veroordeelde werd langzaam uitgeput door dorst, pijn, angst en koorts. Eenigen, die tijdig werden afgenomen, zijn weer bijgekomen. Meermalen was het breken der beenen de genadeslag. De lijken werden prijsgegeven aan het wild gedierte, maar dit mocht in Palestina niet, Deut. 21: 22 v. Daar was gebruikelijk het aanbieden van bedwelmenden drank aan de veroordeelden, Spr. 31: 6, waarvan Jezus geen gebruik maakte, Mt. 27 : 34 (Gr.). — De vormen van k. zijn behalve het bovengenoemde de crux inmissa of het Latijnsche k.: het Grieksche, dat denzelfden vorm heeft, maar dwarsbalk en paal zijn even lang en snijden elkaar in het midden (plusteeken); het Russische met 2 dwarsbalken; het Antonius-k. in den vorm van letter T; Andreas-k., het maalteeken; het Keltische het Gr. kruis met een krans er om; het dubbele apostolische, keizerlijke, pauselijke, dat het Gr. en Lat. kombineert. In het N. T. is het k. zinnebeeld van zelfverloochening, een schande, de samenvatting van het Evangelie, het symbool van de verzoening met God en van de eenheid met Christus. — J. Lipsius, De cruce, 1595; O. Zöckler, Das Kreuz Christi, 1875;Fulda, Das K. und die Kreuzigung, 1878; W. W. Seymour, The cross; W. F. K. Klinkenberg, Het K. van Golgotha, Geloof en Vrijheid, 46 (1912), 2.