Koraaldieren, - Anthozoa, een klasse der Holtedieren. In den eenvoudigsten vorm is het lichaam buisvormig, met de basis op den ondergrond vastgegroeid en met de mondopening aan het vrije uiteinde; deze mondopening is door een krans van tentakels of vangarmen omgeven, die beladen zijn met netelorganen en de functie hebben van het grijpen van buit, bestaande uit kleine diertjes. In algemeenen bouw komen de k. met de Holtedieren overeen; de mond functioneert tevens als anaalopening; de lichaamswand is ook hier opgebouwd uit drie lagen, van welke de middelste van dun tot zeer dik kan worden. De geslachten zijn gescheiden; de geslachtsproducten ontstaan in het binnenste blad en worden door den mond naar buiten gebracht.
Uit de bevruchte eieren ontstaan kleine larven, die eerst vrij rondzwemmen om zich later vast te zetten en tot volwassen dier uit te groeien. Naast deze geslachtelijke voortplanting komt echter een ongeslachtelijke bijna altijd voor en wel door knopvorming; door uitgroeiïng van de drie lagen, uit welke het lichaam is opgebouwd; op bepaalde plaatsen ontstaan knoppen, aan wier einde zich tentakels vormen, terwijl tevens aldaar de mondopening doorbreekt; blijven zulke knoppen aan het moederdier bevestigd, wat zeer veel voorkomt, dan ontstaan koraalstukken, welke de meest verschillende gedaante kunnen bezitten; al zulke individuën zijn dan derhalve met elkander verbonden, zoodat zij alle denzelfden maagdarm bevatten. Er ontstaan aldus geheele dierstaten, waarvan de componenten alle aan elkander gelijk zijn. Zeer gewichtig is het feit, dat bijna alle kalk afscheiden, waardoor zij in kalkmassa’s worden ingebed; op deze wijze ontstaan de koraalstokken, die alle mogelijke vormen kunnen bezitten en soms zeer samengesteld zijn. In zulke stokken zijn de koraaldieren dan als het ware ingebed. Sommige vormen bezitten meer hoornachtige huizen, zoodat zij niet hard, maar buigzaam zijn. Het valt buiten het bereik van dit artikel, te beschrijven, op welke wijze deze kalk- of hoornmassa’s ontstaan; de variaties zijn eindeloos en de bouw is dikwijls zeer lastig te begrijpen. — De k. zijn alle bewoners der zee en bijna alle bewoners der warme gewesten. Er zijn eenige duizenden van recente vormen bekend, waarbij dan nog eenige duizenden van fossielen komen.
Meestal vindt men de koraalstokken enz. aan kusten en op ondiepe plaatsen, waar zij dikwijls koraalbanken en koraaleilanden vormen. De indeeling geschiedt naar het aantal tentakels, dat 8 of 6 of een veelvoud van deze getallen bedragen kan. Tot de eerste groep behooren b.v. het edelkoraal of bloedkoraal, de zeevederen, met week skelet, de hoorn- of schorskoralen, met hoornachtige stokken, Sympodium en de eigenaardige orgelkoralen. De meest vreemde gedaante bezitten de Maeandrinen, waarbij de vorm der koraaldieren zelf zeer moeilijk terug te vinden is. Reeds in het palaeozoïsch tijdvak kwamen talrijke koralen voor, bij welke het aantal tentakels 4 of een veelvoud van 4 bedroeg. Tot de koraaldieren behooren evenzoo de zeeanemonen. Litteratuur: Dana, Corals and coral-islands, 1890; Lacaze-Duthiers, Histoire naturelle du Corail, 1864; Milne Edwards et Haime, Recherches sur les polypiers, 1848-1852 en Histoire naturelle des Corallaires, 1857-1860; Kölliker, Die Pennatuliden, 1872; Hertwig, Die Aktinien, 1879; Andres, Le Attinie del Golfo di Napoli, 1884; Klunzinger, Die Koralltiere des Roten Meeres, 1878-79; von Koch, Die Antipathiden des Golfes von Neapel, 1889.