Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Koenraad de groote

betekenis & definitie

Koenraad de groote - sedert 1124 markgr. van Meiszen, kreeg daarbij in 1136 de Lausitz, in 1144 ’t Milzenerland, verder nog de gouwen Zuichau en Groitsch, waardoor hij de grondslagen legde voor de macht van ’t Wettinische huis. Zonder zich te bekommeren om den wil van den keizer deelde hij in 1156 zijn land onder zijn zoons, ging in ’t klooster bij Halle, waar hij in 1157 stierf.

< >